In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en verkopen van cocaïne op 31 augustus 2012 te Wijdewormer. De tenlastelegging betrof het bezit van ongeveer 10 gram cocaïne, welke als een middel onder de Opiumwet valt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 december 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 32 dagen met voorwaardelijke vrijlating en een taakstraf had geëist. De verdediging voerde aan dat niet bewezen kon worden dat de wikkels cocaïne bevatten, en dat de verdachte de wikkels had geleverd om de medeverdachte te behoeden voor het gebruik van cocaïne.
Het hof heeft vastgesteld dat het bewijs, dat voornamelijk berustte op een M.M.C. test, onvoldoende was om te concluderen dat de wikkels daadwerkelijk cocaïne bevatten. De verklaring van de medeverdachte was niet voldoende steunbewijs, aangezien hij niet kon bevestigen of de wikkels cocaïne bevatten door de onmiddellijke inbeslagname. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en sprak hem vrij van het ten laste gelegde. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en het hof deed opnieuw recht door de verdachte vrij te spreken van de beschuldigingen.