3.1.Het gaat in deze zaak om de vraag of een op grond van artikel 551a Wetboek van Strafvordering (Sv) aangekondigde ontruiming van een gekraakt pand in Haarlem bij het bestreden vonnis terecht door de voorzieningenrechter is verboden. De feitelijke achtergronden van de zaak zijn de volgende.
a. Bij brief van 12 oktober 2012 heeft de officier van justitie aan de personen die wonen of vertoeven in het pand aan de [adres] te [plaats] (hierna ook: [pand]) bericht dat zij worden aangemerkt als verdachten ter zake van overtreding van (onder andere) artikel 138a Wetboek van Strafrecht (Sr) en (op de voet van artikel 551a Sv) aangekondigd dat het pand binnen acht weken zal worden ontruimd, te weten uiterlijk op 8 december 2012. [pand] is een monument dat uit ongeveer twintig verschillende ruimten bestaat. Op de begane grond van [pand] waren drie ruimten door (onder andere) [geïntimeerde] gekraakt. Vanaf 2009 huurt Hos B.V. (hierna: Hos BV) een groot deel van [pand] als bedrijfsruimte. In 2011 is de huurovereenkomst uitgebreid met de huur van onder andere de ruimten waarin [geïntimeerde] verblijft. [geïntimeerde] heeft na de aanzegging van de officier van justitie tot ontruiming een kort geding tegen de Staat aangespannen waarin hij, kort gezegd, heeft gevorderd die aangekondigde ontruiming te verbieden.
b. Bij vonnis van 21 december 2012 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem die vordering afgewezen. Kort samengevat heeft deze daartoe overwogen dat [geïntimeerde] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot de conclusie leiden dat er sprake was van bijzondere omstandigheden, in die zin dat na ontruiming sprake zal zijn van een langdurige leegstand zonder uitzicht op verandering in die situatie (rov. 4.8 slot). De voorzieningenrechter heeft daarbij meegewogen dat tijdens de bezichtiging namens Hos BV was meegedeeld dat zij bezig was met [Y] een veiling te organiseren van een groot aantal machines en machine-onderdelen. De kijkdag was gepland op 8 januari 2013, waarna, in verband met de afwikkeling van de veilingverkoop, de gekraakte ruimten in gebruik zouden kunnen worden genomen om kopers en/of transporteurs op te kunnen vangen, die naar verwachting van de directeur van Hos BV, gedurende anderhalve maand na de veiling af en aan machines zouden komen afhalen. Na de veiling in januari 2013 zou op dezelfde wijze op het terrein van [pand] een veiling worden georganiseerd, aldus de directeur van Hos BV. Voorts waren volgens die directeur geen andere ruimten beschikbaar op het [pand] die als een dergelijk afhaalpunt konden fungeren. De voorzieningenrechter achtte deze stellingen niet ongeloofwaardig hetgeen leidt tot de conclusie dat (in ieder geval tot de beëindiging van het recht van erfpacht in de loop van 2013) geen sprake zal zijn van langdurige leegstand. Hij achtte de staat van onderhoud van de gekraakte vertrekken niet zodanig slecht dat niet aannemelijk is dat deze voor het door de directeur van Hos BV gestelde doel zouden worden gebruikt. Met betrekking tot het huisrecht van [geïntimeerde] achtte de voorzieningenrechter geen andere omstandigheden aannemelijk geworden dan die welke de wetgever bij de afweging in abstracto al in aanmerking heeft genomen (rov. 4.9), hetgeen de slotsom rechtvaardigde dat in dit geval de strafrechtelijke ontruiming de proportionaliteitstoets kon doorstaan (rov. 4.10).
c. Op 5 maart 2013 heeft de wijkagent aan [geïntimeerde] en de overige krakers meegedeeld dat zij uiterlijk op 10 maart 2013 [pand] dienden te verlaten en dat anders tot ontruiming zal worden overgegaan.
d. [geïntimeerde] heeft hierop het onderhavige (tweede) kort geding tegen de Staat aanhangig gemaakt. [geïntimeerde] vordert wederom dat de Staat althans de officier van justitie wordt verboden op strafrechtelijke gronden tot (feitelijke) ontruiming van [pand] over te gaan. De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Daartoe heeft hij, voor zover van belang, overwogen (rechtsoverweging 4.7):
“Na het kort gedingvonnis van 21 december 2012 is de Staat niet tot ontruiming overgegaan. Sindsdien hebben zich nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter opnieuw moeten beoordelen of de ontruiming de proportionaliteitstoets kan doorstaan. De voorzieningenrechter neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking dat in oktober 2012 de ontruiming is aangezegd, dat vervolgens bij kort gedingvonnis van 21 december 2012 het door [geïntimeerde] gevorderde verbod tot ontruiming is afgewezen en dat de Staat vervolgens niet tot ontruiming van [pand] is overgegaan. Eerst begin maart 2013 is aan [geïntimeerde] de ontruiming aangezegd. Gelet op dit tijdsverloop ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor de hand dat Hos de gekraakte ruimtes zeer dringend nodig heeft. Er heeft bovendien op 18 januari 2013 een veiling plaatsgevonden, zonder dat de door [geïntimeerde] bezette ruimtes zijn gebruikt. De Staat heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit voortvloeit dat de veilingen niet georganiseerd kunnen worden zonder dat gebruik kan worden gemaakt van de ruimtes waarin [geïntimeerde] verblijft, dan wel dat uit dit gebruik tijdens de veiling op 18 januari 2013 (enig) nadeel is voortgevloeid. Hiertegenover staat het in artikel 8 EVRM beschermde belang van [geïntimeerde] bij huisvesting. Nu tot slot duidelijk is geworden dat Hos per 31 december 2013 het gebruik van [pand] zal beëindigen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik van de gekraakte ruimtes door [geïntimeerde] moet prevaleren boven het gebruik van de ruimtes door Hos. De primaire vordering van [geïntimeerde] te verbieden dat de Staat de door hem gebruikte ruimtes aan de [pand] te [plaats] zal ontruimen, zal derhalve worden toegewezen.”
e. Op 12 maart 2013 is [pand] op last van de officier van justitie ontruimd. Tussen partijen heeft hierover een derde kort geding gediend. [geïntimeerde] vorderde daarin, zakelijk weergegeven, dat de oude situatie zou worden hersteld. Die vordering heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 21 maart 2013 afgewezen.