Uitspraak
mr. J.G. Schmidtte Schagen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Het vonnis in kort geding, gewezen op 22 augustus 2013, had de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en hem in reconventie veroordeeld tot nakoming van een concurrentiebeding. [appellant] was verplicht om zich te onthouden van werkzaamheden als intercedent voor klanten in [gemeente] en was ook verboden om verder te werken voor [Y] te [plaats]. De kantonrechter had een dwangsom opgelegd voor elke overtreding van deze verboden, evenals een veroordeling tot betaling van € 10.000,- als voorschot op verbeurde boetes.
[Appellant] heeft in hoger beroep 21 grieven aangevoerd en een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Hij stelde dat de kantonrechter niet voldoende had gemotiveerd waarom de boete uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en dat hij niet in staat was om aan de veroordeling te voldoen, wat zou leiden tot zijn faillissement. [Geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en betoogd dat [appellant] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn incidentele vordering.
Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het bestreden vonnis en dat [appellant] onvoldoende had onderbouwd dat de tenuitvoerlegging zou leiden tot een noodtoestand. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] een in redelijkheid te respecteren belang had bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].