ECLI:NL:GHAMS:2013:4657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
200.133.968-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding met betrekking tot een concurrentiebeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Het vonnis in kort geding, gewezen op 22 augustus 2013, had de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en hem in reconventie veroordeeld tot nakoming van een concurrentiebeding. [appellant] was verplicht om zich te onthouden van werkzaamheden als intercedent voor klanten in [gemeente] en was ook verboden om verder te werken voor [Y] te [plaats]. De kantonrechter had een dwangsom opgelegd voor elke overtreding van deze verboden, evenals een veroordeling tot betaling van € 10.000,- als voorschot op verbeurde boetes.

[Appellant] heeft in hoger beroep 21 grieven aangevoerd en een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Hij stelde dat de kantonrechter niet voldoende had gemotiveerd waarom de boete uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en dat hij niet in staat was om aan de veroordeling te voldoen, wat zou leiden tot zijn faillissement. [Geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en betoogd dat [appellant] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn incidentele vordering.

Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het bestreden vonnis en dat [appellant] onvoldoende had onderbouwd dat de tenuitvoerlegging zou leiden tot een noodtoestand. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] een in redelijkheid te respecteren belang had bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.133.968/01 KG
kenmerk rechtbank Noord-Holland : 2224236
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. C.G. van der Wiel te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
h.o.d.n. [X] UITZENDBUREAU,
wonend te [woonplaats 2], gemeente [gemeente],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat:
mr. J.G. Schmidtte Schagen.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 10 september 2013 in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland onder bovenstaand zaaknummer gewezen vonnis in kort geding van 22 augustus 2013 tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] 21 grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en producties overgelegd, met conclusie als aan het slot van die memorie vermeld.
[appellant] heeft daarbij tevens een incidentele vordering ingesteld op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, met conclusie dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor arrest in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en is [appellant] in reconventie veroordeeld tot nakoming van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding, door zich te onthouden van werkzaamheden als intercedent van enig uitzendbureau voor klanten in [gemeente], op straffe van een dwangsom van € 4.500,- per overtreding en € 500,- per dag dat een overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,-. Daarnaast is [appellant] verboden verder te werken voor [Y] te [plaats], op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [appellant] daar na 24 uur na betekening van het bestreden vonnis mee zal doorgaan, met een maximum van € 25.000,-, en is [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van (twee maal € 5.000,- is) € 10.000,= als voorschot op verbeurde boetes uit hoofde van het concurrentiebeding en een geheimhoudingbeding, vermeerderd met de wettelijke rente, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, die zijn begroot op € 800,-. De veroordelingen in dit vonnis zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft [appellant] - samengevat -
aangevoerd dat de kantonrechter, gelet op de volgens [appellant] op de kantonrechter rustende verzwaarde motiveringsplicht, niet althans niet voldoende heeft gemotiveerd op welke grond de voldoening van een boete door [appellant] uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard. Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat hij niet in staat is aan de veroordeling tot betaling van voormelde boetes te voldoen, hetgeen volgens hem wel blijkt uit de omstandigheid dat hij op basis van een toevoeging procedeert. Tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal leiden tot het faillissement van [appellant], zodat zijn belang bij behoud van de bestaande situatie totdat in hoger beroep eindarrest is gewezen dient te prevaleren boven het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, die daartoe geen spoedeisend belang heeft, aldus [appellant].
2.3
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor hem kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
Gesteld noch gebleken is dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. De door [appellant] aangevoerde motiveringsklacht kan niet tot een andere conclusie leiden. [appellant] heeft evenmin voldoende concreet onderbouwd dat na het vonnis zich feiten hebben voorgedaan dan wel aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis klaarblijkelijk een (financiële) noodtoestand bij hem zal doen ontstaan. De enkele, overigens onvoldoende toegelichte stelling dat de tenuitvoerlegging tot zijn faillissement zal leiden, is daartoe niet voldoende. Daarnaast is niet gebleken dat [geïntimeerde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, voordat in hoger beroep eindarrest zal zijn gewezen. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de kantonrechter te dezen kennelijk de aanwezigheid van een voldoende spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij de veroordeling van [appellant] tot betaling van de boetes heeft aangenomen.
2.6
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden afgewezen.
2.7
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest worden verwezen in de kosten van dit incident.
2.8
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 14 januari 2014 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en S.F. Schütz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013.