6.1.Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn
(kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken en te beoordelen of de handelwijze van [mr. X] zoals door de KNB beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
6.2.1.Enkel (kandidaat-)notarissen zijn, gelet op het voorgaande, aan het notariële tuchtrecht onderworpen. Tussen partijen is primair in geschil of [mr. X] als kandidaat-notaris dient te worden aangemerkt.
6.2.2.In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de kandidaat-notaris degene is die voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd in artikel 6, tweede lid, onder a en onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer notariële werkzaamheden verricht, alsmede hij die geen notaris zijnde het notarisambt waarneemt.
6.2.3.De voorwaarden als bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a van de Wna hebben betrekking op de opleidingsvereisten waaraan degene die tot notaris wil worden benoemd moet voldoen. Kort samengevat bestaat het opleidingsvereiste hieruit dat met goed gevolg een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht is afgerond blijkende uit het recht om de daarbij behorende graden van Bachelor en Master of de titel van meester te mogen voeren.
6.2.4.Vaststaat dat [mr. X] aan het opleidingsvereiste voldoet en dat zij onder de verantwoordelijkheid van een notaris werkzaam is. Vastgesteld kan eveneens worden dat [mr. X] notariële werkzaamheden verricht. Immers, ter zitting heeft [mr. X] verklaard dat zij standaard hypotheek- en leveringszaken behandelt en dat zij in dat kader ook conceptakten opmaakt. Naar het oordeel van de Kamer zijn dit werkzaamheden in het kader van de notariële praktijkuitoefening. Omdat [mr. X] aan de drie vereisten als genoemd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wna voldoet, is [mr. X] als kandidaat-notaris aan te merken. Als gevolg daarvan is [mr. X] aan het notariële tuchtrecht onderworpen.
6.3.1.Ten aanzien van de vraag of [mr. X] tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 98, eerste lid van de Wna door geen educatiepunten te behalen gedurende drie opeenvolgende tijdvakken en of zij daarmee in strijd heeft gehandeld met de in het onderhavige geval van toepassing zijnde Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna te noemen: de Verordening) overweegt de Kamer als volgt.
6.3.2.In artikel 1 van de Verordening is bepaald dat ieder lid van de KNB verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het notarieel management en op het gebied van de notariële dienstverlening dat hij beschikt over de kennis die gezien zijn functie noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
6.3.3.Naar het oordeel van de Kamer is het de bedoeling van vorengenoemd artikel dat een kandidaat-notaris met het volgen van cursussen - waarmee educatiepunten worden behaald -, kennis vergaart en daarmee in staat wordt gesteld onder meer zelfstandig te kunnen beslissen in notariële kwesties, bepaalde managementtaken te kunnen verrichten en besprekingen te kunnen voeren met klanten, op een niveau dat noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening als kandidaat-notaris.
6.3.4.Gelet op hetgeen [mr. X] en haar gemachtigde ter zitting hebben verklaard, namelijk dat zij zich zowel intern als extern niet als kandidaat-notaris presenteert, dat zij geen besprekingen met klanten voert en dat haar takenpakket beperkt is en gelet op de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen [mr. X] en haar werkgever is de Kamer in dit bijzondere geval van oordeel dat voor [mr. X] uit de Verordening niet de verplichting voortvloeit om educatiepunten te behalen. Immers [mr. X] verricht niet de werkzaamheden, waarvoor het volgen van de cursussen noodzakelijk is, en zal die ook niet gaan verrichten. Het enkele feit dat [mr. X] aan de drie vereisten als genoemd in artikel 1, lid 1, aanhef en onder b van de Wna voldoet, brengt in de specifieke omstandigheden van dit geval niet met zich mee, dat zij dat wel dient te doen. Hieruit volgt dat [mr. X] niet in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de Verordening. Naar het oordeel van de Kamer is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen dan ook geen sprake.