ECLI:NL:GHAMS:2013:4552

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
200.108.109-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst muziekcomputer tussen [appellante sub 1] en Mood Media Netherlands B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellanten] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin Mood Media Netherlands B.V. als eiseres was opgetreden. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een muziekcomputer die door [appellante sub 1] werd gebruikt in café De Zon. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de huurovereenkomst door de vennoten van [appellante sub 1] was ondertekend, en had de vordering van Mood Media toegewezen.

In hoger beroep betwistten [appellanten] de ondertekening van de huurovereenkomst en voerden aan dat de handtekeningen vervalst waren. Het hof oordeelde dat Mood Media niet had voldaan aan haar verplichting om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zoals vereist door artikel 21 Rv. Het hof concludeerde dat de ondertekening van de huurovereenkomst door de vennoten van [appellante sub 1] niet was komen vast te staan.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Mood Media af. Mood Media werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijk bewijs in civiele procedures, vooral bij de ondertekening van contracten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.108.109/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1264900 CV EXPL 11-22230
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2013
inzake

1.[appellante sub 1],

handelend onder de naam [X],
gevestigd te [woonplaats],
2.
[appellante sub 2],
wonend te [woonplaats],
3.
[appellant sub 3],
wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. I. Rhodes te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOOD MEDIA NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Naarden,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] (appellanten gezamenlijk, verder in enkelvoud aangeduid), de [appellante sub 1] (appellante sub 1), [appellante sub 2] (appellante sub 2), [appellant sub 3] (appellant sub 3) en Mood Media genoemd.
[appellanten] is bij dagvaarding van 29 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 22 maart 2012, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen Mood Media als eiseres en [appellanten] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 september 2013 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] heeft geconcludeerd, zo begrijpt het hof mede gelet op de appeldagvaarding, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vordering van Mood Media zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Mood Media heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, a tot en met h, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellante sub 2] en [appellant sub 3] zijn (beherende) vennoten van de [appellante sub 1]. De [appellante sub 1] heeft in november 2008 café De Zon overgenomen van een derde. Deze derde huurde een muziekcomputer en bijbehorende apparatuur van Mood Media (althans haar rechtsvoorgangster). De [appellante sub 1] heeft deze huurovereenkomst niet overgenomen. De muziekcomputer met de bijbehorende apparatuur is bij de bedrijfsovername in het café blijven staan.
3.1.2.
[getuige 1], destijds vertegenwoordiger van Mood Media, heeft op 4 december 2008 café De Zon bezocht en heeft toen met [appellant sub 3] gesproken over een huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de muziekcomputer en de bijbehorende apparatuur. Partijen zijn het erover eens dat de [appellante sub 1] met Mood Media te dier zake een huurovereenkomst is aangegaan. Zij twisten er echter over of beide vennoten van [appellanten] een schriftelijke - door Mood Media in afschrift overgelegde - huurovereenkomst hebben getekend en of dat stuk tussen partijen heeft te gelden als een onderhandse akte waarbij de voorwaarden voor de huur zijn vastgelegd. Meer algemeen strijden partijen over de vraag of voormeld stuk de inhoud van de gemaakte afspraken juist weergeeft.
3.1.3.
Volgens bedoeld stuk is de huur aangegaan voor een periode van 36 aaneengesloten maanden. Het stuk is aan de onderzijde na de tekst ‘KLANT:’ voorzien van twee niet op elkaar gelijkende handtekeningen. Bij deze handtekeningen is vermeld ‘Dhr. [Y]/Mevr. [Y]’.
3.1.4.
[appellanten] heeft de huur eind augustus/begin september 2010 opgezegd tegen september 2010. Zij heeft de aan haar gefactureerde huurtermijnen vanaf september 2010, ondanks aanmaningen van de zijde van Mood Media, niet voldaan.
3.2.
Mood Media vorderde in eerste aanleg [appellanten] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van € 2.635,05 aan hoofdsom met rente en kosten. Zij stelde daartoe dat de schriftelijke huurovereenkomst door beide vennoten van de [appellante sub 1] is ondertekend en dat zij de huurtermijnen tot het einde van de daarin genoemde huurperiode, te weten tot december 2011, in rekening mag brengen. [appellanten] voerde aan dat geen van de vennoten van [appellante sub 1] de overeenkomst heeft ondertekend, dat zij niet aan een (opzeg)termijn is gebonden en dat de overeenkomst door haar opzegging per september 2010 is geëindigd. Zij is daarom niets meer aan Mood Media verschuldigd. De kantonrechter overweegt in het bestreden vonnis dat [appellanten] niet met stelligheid heeft ontkend dat de handtekeningen van (een van) haar vennoten afkomstig zijn en dat dit tot de conclusie leidt dat de in het geding gebrachte schriftelijke huurovereenkomst dwingend bewijs oplevert dat tussen partijen een overeenkomst voor de minimale duur van 36 maanden tot stand is gekomen. De kantonrechter wijst de vordering van Mood Media toe, met (hoofdelijke) veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3.3.
[appellanten] voert bij grief 4 aan dat de overgelegde huurovereenkomst geen dwingend bewijs jegens haar oplevert omdat zij wel degelijk stellig heeft ontkend dat een van haar vennoten de huurovereenkomst heeft ondertekend en dat zij dat nog steeds stellig ontkent. De grief slaagt. [appellanten] heeft in eerste aanleg uitdrukkelijk aangevoerd dat [appellante sub 2] en [appellant sub 3] de overeenkomst niet hebben ondertekend. Zij heeft daarbij gesteld dat de handtekeningen zijn vervalst en tevens een uitdrukkelijk beroep gedaan op artikel 159 lid 2 Rv. De kantonrechter heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat [appellanten] de ondertekening door haar vennoten niet stellig heeft ontkend.
3.4.
Ook in hoger beroep ontkent [appellanten] stellig de ondertekening van de akte door een van haar vennoten. Het hof zal naar aanleiding van deze betwisting de stellingen van Mood Media omtrent de door [appellanten] betwiste ondertekening beoordelen.
3.5.
Mood Media heeft in eerste aanleg in haar conclusie van repliek (onder 5) gesteld dat gedaagden (hof: in meervoud) als beherende vennoten van de [appellante sub 1] in haar bijzijn de huurovereenkomst hebben ondertekend. In haar akte uitlating producties heeft zij gesteld dat gedaagden hebben getekend in het bijzijn van haar vertegenwoordiger en heeft zij de naam genoemd van deze vertegenwoordiger, als gezegd, [getuige 1] (in de memorie staat per abuis “[B]”). In haar memorie van antwoord (onder 18) stelt Mood Media, nadat [appellanten] dat in haar memorie van grieven omstandig en met stukken onderbouwd had betwist, dat [appellante sub 2] wel degelijk bij het gesprek van 4 december 2008 aanwezig was. Zij voert aan dat haar vertegenwoordiger ‘nadrukkelijk’ heeft verklaard dat [appellante sub 2] de overeenkomst op die dag heeft ondertekend. Mood Media biedt bij haar stellingen telkens uitdrukkelijk bewijs aan door het horen van haar vertegenwoordiger. Bij pleidooi, tot slot, stelt Mood Media dat bij herhaalde navraag bij haar vertegenwoordiger [getuige 1] bleek dat deze zich nog precies wist te herinneren dat [appellant sub 3] de overeenkomst heeft ondertekend, dat [appellante sub 2]
nietbij het gesprek aanwezig is geweest en dat [appellant sub 3] tevens voor [appellante sub 2] heeft getekend.
3.6.
De stellingen van Mood Media omtrent de ondertekening zijn, zoals blijkt uit het voorgaande, verre van consequent. Tot aan het pleidooi in hoger beroep houdt zij vol dat beide vennoten van de [appellante sub 1] de overeenkomst hebben ondertekend in aanwezigheid van haar vertegenwoordiger [getuige 1]. Bij memorie van antwoord wordt aangevoerd dat [getuige 1], kennelijk tegenover haar, nadrukkelijk heeft verklaard dat [appellante sub 2] in zijn aanwezigheid de overeenkomst heeft ondertekend. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep blijkt bij navraag dat het slechts op een aanname berust dat [getuige 1] dit heeft verklaard. Verder wordt bij het pleidooi gesteld dat, alweer volgens [getuige 1], [appellante sub 2]
nietbij het gesprek van 4 december 2008 aanwezig was en dat [appellant sub 3] voor zichzelf en voor [appellante sub 2] heeft ondertekend. Een toelichting op dit wezenlijk pas bij het pleidooi ingenomen andere standpunt ontbreekt. Uit een en ander volgt dat Mood Media niet heeft voldaan aan haar uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting om de voor de beslissing van het geding van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
3.7.
Daarbij komt dat de stelling dat [appellant sub 3] voor zichzelf heeft ondertekend én voor [appellante sub 2] niet strookt met het aantreffen van twee zeer verschillende handtekeningen onder het schriftelijke stuk, tenzij dit zo moet worden opgevat dat [appellant sub 3] heeft ondertekend met zijn eigen handtekening en met een valse handtekening althans een handtekening die door moet gaan voor de handtekening van [appellante sub 2]. Dit wordt door Mood Media echter niet uitdrukkelijk gesteld en is overigens op voorhand bepaald onaannemelijk. Bovendien ligt het niet voor de hand dat haar vertegenwoordiger akkoord zou zijn gegaan met een dergelijke handelwijze. Het voorgaande maakt dat Mood Media haar stelling dat [appellant sub 3] voor zichzelf en voor [appellante sub 2] heeft ondertekend niet deugdelijk heeft onderbouwd. Daarbij komt dat Mood Media niet heeft aangeboden te bewijzen dat [appellant sub 3] voor zichzelf en voor [appellante sub 2] heeft ondertekend doch slechts in algemene zin heeft aangeboden [getuige 1] te doen horen als getuige. Het hof gaat dan ook voorbij aan de standpunten die Mood Media bij pleidooi heeft ingenomen. Het hof is, samengevat, van oordeel dat de inconsequente en niet onderbouwde feitelijke stellingen van Mood Media omtrent de ondertekening niet kunnen dienen ter onderbouwing van haar stelling dat de huurovereenkomst is ondertekend door (een van) de vennoten van de [appellante sub 1].
3.8.
Het voorgaande betekent dat in dit geding niet is vast komen te staan dat de ondertekening van de huurovereenkomst van [appellant sub 3] of van [appellante sub 2], laat staan van beiden, afkomstig is. Dat betekent dat de akte jegens [appellanten] geen (dwingend) bewijs oplevert. Mood Media heeft niet aangevoerd dat zij op andere wijze dan met dit stuk kan bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat de huur van de muziekcomputer en toebehoren is aangegaan voor de duur van 36 maanden. De door haar gestelde grondslag voor haar vordering ontbreekt zodat deze niet kan worden toegewezen.
3.9.
Mood Media heeft in eerste aanleg (conclusie van repliek onder 14) mogelijk nog bedoeld te stellen dat [appellanten] in elk geval de huur over september 2010 verschuldigd is omdat zij pas tegen 9 september 2010 heeft opgezegd. Mood Media ziet daarbij over het hoofd dat [appellanten] heeft gesteld (conclusie van antwoord onder 8) dat zij in augustus 2010 contact heeft opgenomen met Mood Media om te zeggen dat de apparatuur kon worden opgehaald, dat Mood Media daarop heeft gereageerd door te wijzen op de verschuldigdheid van de huurtermijnen tot het einde van het schriftelijke contract en dat [appellanten] vervolgens bij brief van 30 augustus 2010 aan Mood Media heeft laten weten nimmer een overeenkomst te hebben ondertekend. Uit deze gang van zaken - die door Mood Media niet gemotiveerd wordt betwist - volgt dat Mood Media in augustus 2010 reeds moet hebben begrepen dat [appellanten] de overeenkomst per direct en dus in elk geval per september 2010 wenste op te zeggen. Mood Media heeft niet gesteld dat [appellanten] aldus op een te korte termijn heeft opgezegd. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van de vordering voor zover deze betreft de huurtermijn over september 2010.
3.10.
[appellanten] heeft gelet op het voorgaande geen belang meer bij bespreking van haar overige grieven.
3.11.
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen dan hiervoor genomen zouden kunnen leiden.
3.12.
Grief 4 slaagt terwijl de overige grieven niet hoeven te worden besproken. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van Mood Media zal alsnog worden afgewezen. Mood Media zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Mood Media alsnog af;
veroordeelt Mood Media in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] begroot op € 350,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 753,17 aan verschotten en € 1.896,- aan salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, R.J.M. Smit en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.