ECLI:NL:GHAMS:2013:4501

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
106.001.571/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van betaald voetbalspelers op percentage tv-gelden naar aanleiding van het uitzenden van wedstrijden afgewezen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2013, hebben de Centrale Spelersraad (CSR) en de Vereniging van Contractspelers (VVCS) een vordering ingesteld tegen verschillende betaald voetbalclubs. De spelers claimden een percentage van de tv-gelden die door de clubs ontvangen worden voor het uitzenden van wedstrijden, op basis van hun portretrecht. De rechtbank had eerder de vorderingen van de spelers afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de spelers, als professionele voetballers, een vergoeding ontvangen in de vorm van salaris en dat er geen aanvullende aanspraken op tv-gelden bestaan. Het hof verwierp het beroep op schending van het portretrecht, omdat de spelers geen recht hebben op een aparte vergoeding voor het gebruik van hun portret in de uitzendingen. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde de CSR en de leden niet-ontvankelijk in hun hoger beroep, terwijl de VVCS in haar vorderingen niet-ontvankelijk werd verklaard. De kosten van het geding in hoger beroep werden toegewezen aan de clubs. Dit arrest benadrukt de juridische positie van professionele voetballers in relatie tot hun portretrecht en de afspraken met clubs over tv-gelden.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 106.001.571/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 235892/H 02.0111
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2013
inzake:

1.DE CENTRALE SPELERSRAAD,

gekozen woonplaats te Gouda,
2.
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
4.
[appellant sub 4],
wonende te [woonplaats],
5.
[appellant sub 5],
wonende te [woonplaats],
6.
[appellant sub 6],
wonende te [woonplaats],
7.
[appellant sub 7],
wonende te [woonplaats],
8.
[appellant sub 8],
wonende te [woonplaats],
9.
[appellant sub 9],
wonende te [woonplaats],
tezamen vormend de Centrale Spelersraad van de KNVB en optredende in de hoedanigheid van lid van die spelersraad,
10.
VERENIGING VAN CONTRACTSPELERS (VVCS),
gevestigd te ’s Gravenhage en kantoorhoudende te Gouda,
appellanten,
advocaat:
mr. P. de Voste Amsterdam
,
en
PROPROF,
gevestigd te Utrecht,
gevoegde partij aan de zijde van appellanten,
advocaat:
mr. A.W. Brantjeste Amsterdam,
tegen:

1.AFC AJAX N.V,

gevestigd te Amsterdam,
2.
AZ N.V.,
gevestigd te Alkmaar,
3.
FC DEN BOSCH N.V.,
gevestigd te ’s Hertogenbosch,
4.
FEYENOORD ROTTERDAM N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
5.
FORTUNA SITTARD VOETBAL B.V.,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
6.
BETAALD VOETBAL DE GRAAFSCHAP B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
7.
FC GRONINGEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
8.
SC HEERENVEEN N.V.,
gevestigd te Heerenveen,
9.
NAC BREDA B.V.,
gevestigd te Breda,
10.
NIJMEGEN EENDRACHT COMBINATIE B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
11.
PSV N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
12.
RKC WAALWIJK B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
13.
RODA JC B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
14.
SPARTA ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
15.
FC TWENTE ’65 B.V.,
gevestigd te Enschede,
16.
FOOTBALL CLUB UTRECHT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
17.
B.V. VITESSE,
gevestigd te Arnhem,
18.
WILLEM II TILBURG B.V.,
gevestigd te Tilburg,
19.
N.V. ADO DEN HAAG,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
20.
SC CAMBUUR- LEEUWARDEN B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
21.
STICHTING FC DORDRECHT,
gevestigd te Dordrecht,
22.
STICHTING FC EINDHOVEN,
gevestigd te Eindhoven,
23.
FC EMMEN B.V.,
gevestigd te Emmen,
24.
STICHTING BETAALD VOETBAL “EXCELSIOR’’,
gevestigd te Rotterdam,
25.
GO AHEAD EAGLES B.V.,
gevestigd te Deventer,
26.
VERENIGING HAARLEMSCHE FOOTBALL CLUB,
gevestigd te Haarlem,
27.
STICHTING HELMOND SPORT,
gevestigd te Helmond,
28.
STICHTING HERACLES ALMELO,
gevestigd te Almelo,
29.
STICHTING MVV,
gevestigd te Maastricht,
30.
N.V. RBC ROOSENDAAL,
gevestigd te Roosendaal,
31.
TELSTAR 1963 N.V.,
gevestigd te Velsen-Zuid, gemeente Velsen,
32.
FC OSS B.V.,
gevestigd te Oss,
33.
SC VEENDAM B.V.,
gevestigd te Veendam,
34.
STICHTING R.K.F.C. VOLENDAM,
gevestigd te Volendam
35.
V.V.V. VENLO B.V,
gevestigd te Venlo,
36.
STICHTING PEC ZWOLLE,
gevestigd te Zwolle,
37.
EREDIVISIE C.V.,
gevestigd te Zeist,
38.
COÖPERATIE “EERSTE DIVISIE” U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
39.
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerden,
advocaat:
mr. A. Kniggete Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Appellante sub 1 wordt aangeduid als CSR, appellanten sub 2 t/m 9 gezamenlijk als de leden, appellante sub 10 als de VVCS, appellanten gezamenlijk ook als CSR c.s. en de gevoegde partij als Proprof.
Geïntimeerden sub 1 t/m 36 worden aangeduid als de clubs, geïntimeerde sub 37 en sub 38 apart met de ECV respectievelijk de CED, geïntimeerde sub 39 als de KNVB en geïntimeerden gezamenlijk ook als de clubs c.s.
Voor het eerdere verloop van het geding wordt verwezen naar de tussenarresten van 31 maart 2009 en 29 maart 2011, waarbij het hof de incidentele vordering van Proprof tot voeging heeft toegewezen en die tot tussenkomst heeft afgewezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis, met producties
aan de zijde van CSR c.s.;
- memorie van grieven aan de zijde van Proprof;
- memorie van antwoord, met producties, aan de zijde van de clubs c.s.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van 10 april 2013 doen bepleiten, CSR c.s. en Proprof door hun voornoemde advocaten en de clubs c.s. door mrs. S.A. Klos en D.J.G. Visser, advocaten te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. CSR c.s. hebben nog producties in het geding gebracht en de clubs c.s. ter zitting een ‘overzicht wijziging procespartijen’.
Ter zitting is van de zijde van de clubs c.s. opgemerkt dat een aantal clubs in staat van faillissement verkeert en als zodanig niet langer bestaat. CSR c.s. hebben dat aanvaard en het hoger beroep tegen de geïntimeerden sub 26, 30 en 33 ingetrokken. Voorts hebben zij aanvaard dat de namen van sommige clubs zijn gewijzigd conform het bovenvermelde overzicht. Het hof heeft een en ander in de kop van dit arrest tot uitdrukking gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
CSR c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van 25 februari 2004, met inbegrip van het herstelvonnis van 21 april 2004 (hierna tezamen: het vonnis) zal vernietigen en alsnog de in beroep gewijzigde en vermeerderde vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, waarbij Proprof zich als gevoegde partij heeft aangesloten.
De clubs c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met beslissing over de proceskosten.
CSR c.s. hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1, a tot en met i, feiten opgesomd die in dit geding tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt, waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
De spelers en de clubs in het betaald voetbal zijn lid van de KNVB en vallen daarbij onder de Sectie Betaald Voetbal, geleid door het Sectiebestuur Betaald Voetbal (hierna: het sectiebestuur) dat verantwoording is verschuldigd aan de Algemene Vergadering Betaald Voetbal (hierna: de Algemene Vergadering).
3.1.2
De Spelersraad is een orgaan van de Sectie Betaald Voetbal van de KNVB en heeft advies- en instemmingsrecht ten aanzien van besluiten die binnen deze sectie worden genomen.
3.1.3
De VVCS is een vakvereniging van betaalde voetballers.
3.1.4
Proprof is een beroepsorganisatie voor voetbalspelers in loondienst die zich ten doel stelt de sociaal economische en maatschappelijke belangen van haar leden te behartigen voor zover deze direct dan wel indirect voortvloeien uit hun (voormalige) arbeidsverhouding.
3.1.5
De clubs spelen betaald voetbal in de Eredivisie en de Eerste Divisie, daartoe verenigd in de ECV respectievelijk de CED. Voorts nemen de clubs deel aan de door de KNVB georganiseerde nationale bekercompetitie en jaarlijkse wedstrijd om de Johan Cruijff Schaal.
3.1.6
De clubs ontvangen de gelden die worden betaald door omroeporganisaties en commerciële televisiestations (hierna: de tv-gelden) als tegenprestatie voor het recht om via de televisie wedstrijdverslagen of gedeelten daarvan uit te zenden ( hierna: de uitzendrechten). Bij wedstrijden waar de KNVB het exclusieve gebruiksrecht met betrekking tot het stadion heeft incasseert zij de tv-gelden.
3.1.7
Op 21 mei 1990 zijn de KNVB, VVCS en de Spelersraad overeengekomen dat over een periode van drie jaar een jaarlijkse bijdrage van f 150.00,-- zou worden ‘gedoteerd’ ten behoeve van de gezamenlijke spelers. Een dergelijke afspraak is in 1993 voor nog een periode van drie jaar gemaakt, waarbij het jaarlijkse bedrag is verdubbeld. De betreffende betalingen zijn door de KNVB overgemaakt aan de Stichting Fondsen Beroepsvoetballers (hierna: SFB).
3.1.8
In het Beleidsplan Betaald Voetbal 1996-1999 is over de tv-gelden onder meer het volgende vastgelegd:

In het verleden is vastgesteld dat de spelers op grond van hun “portretrecht”een aandeel in de tv-gelden zouden kunnen claimen. Teneinde discussies in de toekomst te voorkomen, is het goed dit aandeel (ten behoeve van de behartiging van collectieve belangen van spelers door de Stichting Fondsen Betaald Voetballers) vast te leggen op een aandeel gelijk aan dat van een club (derhalve in de huidige omstandigheden 1/37 deel).”
Deze passage is blijkens het verslag van de Algemene Vergadering Betaald Voetbal van 23 november 1995 op voorstel van de voorzitter in deze vorm vastgesteld – onder toevoeging van het woord “zouden” en met schrapping van de woorden “over de hoogte van hun portretrecht” – om geen discussie te laten ontstaan over wat portretrecht eigenlijk is.
3.1.9
Voor de periode 1996-1999 heeft de KNVB aan deze verplichting voldaan.
3.1.10
Met ingang van 2 oktober 2000 is de SFB ontbonden.
3.2
In eerste aanleg hebben CSR c.s. gevorderd voor recht te verklaren dat – kort samengevat – de in het Nederlandse betaald voetbal en bekercompetities spelende betaalde voetballers vanaf het seizoen 1999/2000 aanspraak hebben op een percentage van de tv-gelden. Aan deze vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat de clubs c.s. hun in het verleden gemaakte afspraken en/of toezeggingen over de periodieke afdracht van een gedeelte van de tv-gelden niet zijn nagekomen, artikel 21 Auteurswet hebben geschonden en onrechtmatig jegens CSR c.s. hebben gehandeld.
De rechtbank heeft De Spelersraad en de leden in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van VVCS afgewezen.
3.3
Tegen de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende motivering komen CSR c.s. met twaalf grieven op, waarbij zij onder wijziging en vermeerdering van hun eis vorderen voor recht te verklaren dat:
(1) de voor de clubs uitkomende spelers zich op grond van hun portretrecht als bedoeld in artikel 21 Auteurswet kunnen verzetten tegen elke vorm van openbaarmaking van hun portret door uitzending van beelden van nationale of internationale voetbalwedstrijden op televisie, via het internet, mobiele telefonie of anderszins, zolang zij voor die openbaarmaking geen redelijke vergoeding ontvangen;
(2) die redelijke vergoeding niet geacht kan worden te zijn ontvangen door het enkele feit dat een club en een speler een arbeidsovereenkomst hebben gesloten;
(3) gelet op het portretrecht de spelers vanaf het seizoen 1999/2000 gezamenlijk aanspraak hebben op – samengevat – een percentage van de aan de clubs c.s. betaalde tv-gelden voor de uitzending van beelden van nationale en internationale voetbalwedstrijden, ongeacht het daarvoor gebruikte medium;
(4) de vergoeding voor het gebruik van het portretrecht zoals deze gedurende negen jaar door de werkgevers is betaald moet worden aangemerkt als gebruikelijk loon;
met veroordeling van de clubs c.s. tot het afleggen van rekening en verantwoording van de door hen ontvangen tv-gelden met bepaling van een dwangsom.
Eiswijziging
3.4
CSR c.s. hebben ter zitting aangekondigd hun eis te zullen wijzigen, waartegen de clubs c.s. bezwaar hebben gemaakt. Het hof acht het bezwaar van de clubs c.s. gegrond en overweegt daartoe als volgt.
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen, is in hoger beroep in die zin beperkt dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Op de in beginsel strakke regel (de twee-conclusie-regel) kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. Feiten en omstandigheden die nopen tot een uitzondering op deze regel zijn evenwel gesteld noch gebleken. Het hof zal derhalve de gewijzigde eis buiten beschouwing laten en recht doen op basis van de vorderingen, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.3.
Ontvankelijkheid Spelersraad en leden
3.5
De rechtbank heeft de Spelersraad niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft zij in r.o. 4.2 overwogen dat de Spelersraad geen rechtspersoonlijkheid heeft nu zij krachtens het Reglement Betaald Voetbal in het leven is geroepen als orgaan van de Sectie Betaald Voetbal, die een onderdeel is van de vereniging de KNVB en dit reglement aan de Sectie Betaald Voetbal en daarmee aan haar organen uitdrukkelijk rechtspersoonlijkheid ontzegt. Bij gebreke van een andere wettelijke regeling op grond waarvan de Spelersraad in rechte op kan treden, heeft de rechtbank tot niet-ontvankelijkheid geoordeeld. De leden zijn evenmin ontvankelijk nu zij uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven op te treden in hun hoedanigheid van lid van de Spelersraad en niet tevens onafhankelijk daarvan, zo overweegt de rechtbank in r.o 4.4.
CSR c.s. komen hiertegen op met
grief 11, stellende dat de Spelersraad op 29 november 2007 is omgezet in een rechtspersoonlijkheid bezittende stichting, te weten CSR.
3.5.1
Deze grief heeft voor wat betreft de ontvankelijkheid van CSR geen succes, nu zij in eerste aanleg geen procespartij was en uit de oprichtingsakte (Productie 21, MvG ) en ook anderszins niet is gebleken dat zij rechtsopvolgster van de Spelersraad is. Daarbij komt dat de clubs c.s. ter zitting onweersproken hebben gesteld dat de Spelersraad als orgaan binnen de KNVB nog bestaat. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat (i) de niet-ontvankelijkheid van de Spelersraad, die geen procespartij (meer) is, in appel buiten beschouwing blijft en (ii) CSR niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij in eerste aanleg geen procespartij was.
3.5.2
Voor de ontvankelijkheid van de leden heeft te gelden dat zij naar eigen zeggen in hoger beroep optreden als vertegenwoordiger van CSR, zodat de niet-ontvankelijkheid van CSR ook ten aanzien van hen heeft te gelden.
3.5.3
De slotsom is dat uitsluitend nog de grieven van de VVCS ter beoordeling voorliggen, zodat in het navolgende, met uitzondering van de conclusie en het dictum, slechts de VVCS zal worden vermeld.
Strijd met de goede procesorde; rechtsverwerking
3.6
De clubs c.s. hebben als meest vergaand verweer aangevoerd dat de VVCS naar analogie van artikel 3:307 BW in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moet worden nu het laten verlopen van een periode van complete inactiviteit van 8 jaar sinds het vonnis in eerste aanleg – derhalve ruim meer dan 5 jaren – in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Tevens voeren de clubs c.s. aan dat de VVCS haar recht heeft verwerkt om de thans voorliggende vorderingen in te stellen nu zij en Proprof een standaard spelerscontract hebben ‘uitonderhandeld’ zonder dat daarin een bepaling is opgenomen die de in dat contract besloten liggende toestemming van de speler om zijn arbeidsprestatie (deelnemen aan voetbalwedstrijden) te exploiteren door het uitzenden van wedstrijdbeelden ook maar op enigerlei wijze beperkt. Zij wijzen er voorts op dat ook de CAO voor contractspelers voor de periode 2010-2014, waarover partijen overeenstemming hebben bereikt, niet in een dergelijke beperking voorziet, terwijl daarin wel een regeling is getroffen met betrekking tot de exploitatie van zogenoemde merchandising producten.
De clubs c.s. voeren aan dat noch vóór het bestreden vonnis noch daarna ooit sprake is geweest van het sluiten van overeenkomsten tussen clubs en spelers met betrekking tot de primaire exploitatie van het product van de clubs, te weten het verlenen van toestemming tot het maken van en exploiteren van beelden van wedstrijden.
3.6.1
Het beroep op strijd met de eisen van een goede procesorde gaat niet op. Hoewel de VVCS niet voortvarend heeft geprocedeerd, kan niet worden gesproken van een periode van complete inactiviteit gedurende acht jaren (nog daargelaten wat daarvan de betekenis zou zijn). Uit het door de VVCS overgelegde chronologisch overzicht van data waarop de televisierechten procedure ter sprake is gekomen alsmede de overgelegde correspondentie en verslagen dienaangaande (Producties 31 t/m 34 bij pleidooi in hoger beroep) valt op te maken dat zij zowel voorafgaand aan als na het bestreden vonnis overleg heeft gevoerd over de tv-gelden. Tevens stelt het hof vast dat – zoals de VVCS heeft aangevoerd – de clubs c.s. geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot peremptoirstelling of tot het vorderen van verval van instantie. Gelet op deze omstandigheden kan de VVCS het recht om voort te procederen niet worden ontzegd.
3.6.2
Evenmin heeft de VVCS haar recht verwerkt om aanspraak te maken op toewijzing van de in beroep voorliggende vorderingen. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de clubs c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de VVCS haar aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de clubs c.s. onredelijk zou worden benadeeld of
verzwaard in geval de VVCS haar aanspraak alsnog geldend zou maken. Reeds gelet op het hiervoor vermelde chronologisch overzicht doen dergelijke bijzondere omstandigheden zich niet voor, terwijl enkel tijdsverloop of stilzitten niet tot rechtsverwerking leidt.
3.6.3
Het hof zal derhalve de in beroep voorliggende vorderingen van de VVCS bespreken en daarbij de grieven betrekken voor zover deze tot het alsnog toewijzen daarvan strekken.
Portretrecht
3.7
Met haar onder 3.3 sub 1 bedoelde verklaring voor recht
“ dat de voor de clubs uitkomende spelers zich op grond van hun portretrecht (…) kunnen verzetten tegen elke vorm van openbaarmaking van hun portret door uitzending van beelden van nationale of internationale voetbalwedstrijden (…) , zolang zij voor die openbaarmaking geen redelijke vergoeding ontvangen”
neemt de VVCS het standpunt in dat de spelers een commercieel portretrecht hebben in de zin van een absoluut recht dat hen aanspraak geeft op een verbod op ieder commercieel gebruik van hun portret waarvoor zij geen toestemming hebben gegeven en altijd aanspraak geeft op een vergoeding in de gevallen dat zij meewerken aan een optreden waarvan de beelden in het openbaar worden vertoond.
3.7.1
Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. Een geportretteerde kan zich verzetten tegen het zonder zijn toestemming openbaar maken van zijn (niet in opdracht vervaardigd) portret voor zover hij daarbij een redelijk belang heeft waarvoor het recht van meningsuiting en informatievrijheid in de gegeven omstandigheden moet wijken. In een zodanig geval is openbaarmaking van het portret in beginsel onrechtmatig en geldt als uitgangspunt dat publicatie (of vertoning daarvan) kan worden verboden. Niet geldt als uitgangspunt dat voor openbaarmaking steeds voorafgaande toestemming van de geportretteerde is vereist. Ook uit de rechtspraak van het EHRM bij art. 8 EVRM kan niet een dergelijk absoluut verbodsrecht van de geportretteerde worden afgeleid (vgl HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013: CA2788, Cruijff/Tirion).
3.7.2
In dit verband is van belang dat ten aanzien van personen die door hun beroepsuitoefening bekendheid genieten de openbaarmaking van beelden die deze beroepsuitoefening betreffen en zijn gemaakt in voor het algemeen publiek toegankelijke plaatsen inherent is aan hun beroepsuitoefening en de daarmee gemoeide belangstelling van het publiek. Indien de openbaarmaking de beroepsuitoefening van daardoor in de publieke belangstelling staande geportretteerden betreft, komt dan ook groot gewicht toe aan factoren als algemene nieuwswaarde en informatie aan het publiek in verhouding tot het enkele verzet tegen openbaarmaking.
3.7.3
In het onderhavige geval is het verzet met name gegrond op overwegingen van commerciële aard. Daaraan kan echter geen relevant gewicht worden toegekend op grond van het volgende. Het gaat in dit geding om (hoofdzakelijk) professionele voetbalspelers die voor hun deelname aan (onder meer) de wedstrijden waarvan televisiebeelden worden gemaakt en uitgezonden een vergoeding ontvangen in de vorm van een vast inkomen/salaris. Van belang is voorts dat de beelden die worden uitgezonden betrekking hebben op het optreden van de betrokkenen als onderdeel van een team en dat zulks in de regel niet van invloed zal zijn op de exploitatiemogelijkheden van hun eventuele individuele verzilverbare populariteit, althans niet in negatieve zin. Van de zijde van de clubs c.s. is in dat verband aangevoerd dat er in Nederland geen praktijk bestaat waarin professionele voetballers naast hun inkomen/salaris nog een afzonderlijke vergoeding kunnen bedingen voor openbaarmaking van hun portret door het uitzenden van televisiebeelden. Daartegenover hebben de spelers geen bijkomende omstandigheden gesteld op grond waarvan openbaarmaking van hun portret in bovenbedoelde
zin desondanks onrechtmatig is en de onrechtmatigheid pas wordt opgeheven door het ontvangen van een financiële vergoeding bovenop hun inkomen/salaris. Voor zover de VVCS haar vorderingen heeft gebaseerd op een aan de spelers toekomend portretrecht kunnen deze vorderingen dan ook niet slagen. Dit geldt evenzeer voor zover de vorderingen mede betrekking hebben op de rechten van in de voetbalcompetitie betrokken amateurspelers nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die meebrengen dat voor deze categorie andere en/of verdergaande aanspraken en/of afspraken gelden dan voor professionele spelers.
Afspraak
3.8
Evenmin is gebleken dat is afgesproken of door de clubs c.s. is erkend dat de spelers jegens de clubs c.s. financiële aanspraken zouden kunnen doen gelden op grond van een hun toekomend (portret) recht naast hun inkomen/salaris. Uit de discussie met betrekking tot het Beleidsplan 1996-1999, zoals hiervoor onder 3.1.8 weergegeven, volgt dat nu juist is beoogd portretrechtelijke aanspraken van de (individuele) spelers uit te sluiten. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken. Dat de clubs PSV en Vitesse in contracten met hun spelers de aanspraak op vergoeding voor de uitzending van wedstrijdbeelden uitdrukkelijk hebben uitgesloten, is in dit verband onvoldoende om ten aanzien van de andere clubs de vorderingen wel toe te wijzen.
Conclusie
3.9
Het vorenstaande leidt ertoe dat de tegen het vonnis van de rechtbank gerichte grieven, waaronder die van Proprof, geen doel treffen. Bij de verdere (afzonderlijke) bespreking daarvan heeft de VVCS onvoldoende belang. Het vonnis zal worden bekrachtigd en de in beroep gewijzigde vorderingen moeten worden afgewezen
.CSR c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. In de omstandigheid dat Proprof wel is toegelaten als gevoegde partij maar haar vordering tot tussenkomst is afgewezen, vindt het hof aanleiding de kosten van de incidenten te compenseren als hierna te bepalen. Het door CSR c.s. gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat dit niet is gebaseerd op voldoende geconcretiseerde stellingen die, indien al bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart CSR en appellanten 2 t/m 9 niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis ten aanzien van de VVCS;
veroordeelt CSR c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de clubs c.s. begroot op € 288,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de incidenten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en
E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.