Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep
“Ik schrijf u deze verklaring in mijn hoedanigheid als Human Resources Manager van [bedrijf] Nederland B.V. te tijde van het vertrek van de heer [de man] bij onze firma destijds. In september 1998 is door [bedrijf] Nederland B.V. een uitkering gedaan aan de heer [de man]. Dit in het kader van een vertrekregeling. In onderling overleg en binnen de geldende belastingregels is deze uitkering gedaan, en daarvoor was hij ook bedoeld, ter aanvulling van in de toekomst te derven pensioen opbouw, om daarmee te voorzien in de verbetering van het ouderdomspension voor de betrokkene”. Voorts bevindt zich in het dossier een brief van J.H. Verkerk, CFO van [bedrijf] Nederland B.V. van 17 juli 2013, waarin deze aan de man het volgende schrijft:
“In september 1998 heeft u van [bedrijf] Nederland B.V. een uitkering ontvangen in het kader van een vertrekregeling. In onderling overleg en binnen de geldende belastingregels is deze uitkering gedaan en daarvoor was hij ook bedoeld. Dit ter aanvulling van in de toekomst te derven pensioenopbouw, om daarmee te voorzien in de verbetering van uw ouderdomspensioen. Dit is ook aan u bevestigd op 19 september 2012 door de toenmalige HR Manager, de heer P. Ter Velde.”.
“Met ingang van 1 mei 1995 hebben echtgenoten op grond van de wet over en weer recht op verrekening/verevening van de tijdens het huwelijk door ieder van de echtgenoten opgebouwde ouderdomspensioenrechten, ongeacht welk huwelijksgoederen-regime van toepassing is. Bij huwelijksvoorwaarden of in een echtscheidingsconvenant kan van dit systeem worden afgeweken. Er kan dan bijvoorbeeld worden overeengekomen, dat geen enkele verrekening zal plaatsvinden of dat ook de pensioenrechten die vóór het huwelijk zijn opgebouwd in de verevening worden betrokken. Een andere mogelijkheid is dat de verdeling niet bij helfte geschiedt maar in een andere verhouding. Zoals besproken ben ik ervan uitgegaan dat u niet wenst af te wijken van het wettelijk systeem.”In de akte van 9 juni 2004 is in artikel 7 slechts in zoverre afgeweken van het wettelijk systeem dat pensioenrechten die niet onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vallen op een andere wijze dan bij helfte worden verdeeld. Voorts is in die akte in artikel 10 lid 4, dat de wijze van verrekening aan het einde van het huwelijk regelt, bepaald dat
“aanspraken op al of niet ingegaan pensioen niet in deze verrekening worden betrokken”. In het licht van de inhoud van de definitieve akte en hetgeen daaraan is voorafgegaan heeft de vrouw haar stelling dat het juist de bedoeling van partijen was de lijfrenteverzekering wel te verrekenen, onvoldoende onderbouwd, reden waarom het hof haar bewijsaanbod passeert. De grief faalt.