In deze zaak gaat het om de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, die in een pleeggezin verblijft. De moeder, van Iraanse afkomst, is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zij ontheven werd van het gezag. De moeder heeft een complexe voorgeschiedenis, waaronder een vlucht uit Iran, een verblijf in Duitsland en een onzekere verblijfsstatus in Nederland. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ontheffing van het gezag, omdat de moeder ongeschikt zou zijn om voor haar dochter te zorgen. Het hof heeft de zaak behandeld en de belangen van het kind vooropgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de dochter een sterke band hebben, maar dat de moeder in het verleden problematische situaties heeft ervaren, waaronder suïcidaliteit en psychische klachten. De moeder heeft echter haar situatie verbeterd en beschikt nu over een stabiele leefsituatie in Duitsland. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak aan te houden en een onbegeleide omgangsregeling tussen de moeder en de dochter tot stand te brengen, waarbij de frequentie en opbouw van het contact door de betrokken instanties gemonitord zal worden. De beslissing is pro forma aangehouden tot 12 maart 2014, om de mogelijkheden voor een omgangsregeling verder te onderzoeken.