ECLI:NL:GHAMS:2013:4201
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. van Haeringen
- M.F.G.H. Beckers
- A.A. van Berge
- Rechtspraak.nl
Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van de verzorging en opvoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zij op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming was ontheven van het gezag. Het hof oordeelde dat de moeder ongeschikt en onmachtig was om haar plicht tot verzorging en opvoeding van het kind te vervullen. Het hof stelde vast dat er geen perspectief bestond op thuisplaatsing van het kind, en dat het belang van het kind bij duidelijkheid over haar opvoedingssituatie zwaarder woog dan het belang van de moeder om niet ontheven te worden van het gezag.
De feiten van de zaak tonen aan dat het kind sinds 1999 onder toezicht is gesteld en in verschillende pleeggezinnen heeft verbleven. De Raad voor de Kinderbescherming had onderzoek verricht naar de noodzaak van een verderstrekkende maatregel en concludeerde dat de moeder niet in staat was om de specifieke zorg en opvoeding te bieden die het kind nodig had. Het hof oordeelde dat de moeder, ondanks haar wens om het kind weer thuis te laten wonen, niet in staat was om de veiligheid van het kind te waarborgen.
Het hof benadrukte dat de ontheffing van het gezag niet betekende dat de moeder geen ouder meer zou zijn, maar dat het belang van het kind voorop stond. De beslissing van het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, was gebaseerd op de lange geschiedenis van problematiek rondom het kind en de noodzaak voor duidelijkheid in haar opvoedingssituatie.