ECLI:NL:GHAMS:2013:4189

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
200.128.403/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taak en geheimhoudingsplicht van de notaris in de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2013, staat de rol van de oud-notaris in de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen erflaatster centraal. De erflaatster, die op 30 oktober 2000 overleed, had haar erfgenamen benoemd, waaronder haar zoons en kleinkinderen. De oud-notaris was benoemd om de verdeling van de nalatenschap te begeleiden, maar klagers, de erfgenamen, dienden een klacht in tegen haar vanwege vermeende fouten in het verdelingsvoorstel. Klagers stelden dat de oud-notaris een onjuiste datum had gehanteerd voor de waardering van aandelen, dat zij niet adequaat had gereageerd op hun bezwaren en dat zij haar geheimhoudingsplicht had geschonden door informatie te delen met een andere notaris. Het hof oordeelde dat de oud-notaris zich zorgvuldig van haar taak had gekweten en dat de klachten ongegrond waren. Het hof benadrukte dat het aan de erfgenamen zelf was om tot een verdeling van de nalatenschap te komen en dat de oud-notaris niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de lange duur van de afwikkeling, die mede te wijten was aan de verdeeldheid onder de erfgenamen. De klacht tegen de notaris werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat klagers hun bezwaar niet tijdig hadden ingediend. De beslissing van de kamer voor het notariaat werd bevestigd, en de klagers werden niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.

Uitspraak

beslissing

_______________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.128.403/01 NOT
zaaknummers eerste aanleg : 524853/12-47 en 524854/12-48
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 november 2013
inzake:
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
gemachtigde: appellant sub 1 voor allen,
t e g e n
1. [de oud-notaris],
oud-notaris te [plaats],
2. [de notaris],
notaris te [plaats],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellanten, verder klagers, is bij een op 13 juni 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat te Amsterdam, verder de kamer, van 16 mei 2013, waarbij de kamer de klacht van klagers tegen geïntimeerden, verder tezamen te noemen de notarissen en afzonderlijk aan te duiden als de oud-notaris en de notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Op 28 juni 2013 is van de zijde van klagers een aanvullend beroepschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van de notarissen is op 23 augustus 2013 een verweerschrift - met bijlage - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 september 2013. De notaris heeft vooraf te kennen gegeven niet te zullen verschijnen. Klager sub 1 - die heeft verklaard dat hij mede namens klagers sub 2, 3 en 4 optreedt - en de oud-notaris, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de oud-notaris en klager sub 1 aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
In deze zaak gaat het - samengevat weergegeven - om het volgende:
Wijlen[erflaatster] (overleden op 30 oktober 2000 in Zwitserland), verder erflaatster, heeft tot erfgenamen benoemd haar zoons [X] (overleden in november 2003) en [Y] (overleden in april 2013, hierna: [Y]) ieder voor 1/3 deel en de kinderen van haar vooroverleden zoon [Z], klagers sub 1, 3 en 4, ieder voor 1/9 deel, onder last van legaten aan hun moeder, klaagster sub 2.
De rechtbank Amsterdam heeft de oud-notaris benoemd tot boedelnotaris teneinde de verdeling van de inboedel van erflaatster tot stand te brengen; deze benoeming is bij eindvonnis gehandhaafd, zelfs qua taak uitgebreid, en de erfgenamen is bevolen ten overstaan van de oud-notaris over te gaan tot scheiding en verdeling van de nalatenschap. De taak van de oud-notaris is omschreven in de dicta van de vonnissen van 27 juli 2005 en 23 augustus 2006 van de rechtbank Amsterdam. Op 17 februari 2009 hebben de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst gesloten onder meer met betrekking tot de verdeling van de dagboekjes van erflaatster en de wijze van vaststellen van de omvang van de lening van erflaatster aan klaagster sub 2. Vervolgens heeft de oud-notaris bij brief van 4 september 2009 aan de erfgenamen een voorstel voor de verdeling van de nalatenschap gedaan, onder meer ten aanzien van de hiervoor bedoelde dagboekje en lening. Bij brief van 12 november 2009 heeft de gemachtigde van klager sub 1 aan de oud-notaris te kennen gegeven met dit voorstel niet akkoord te gaan. Op 14 december 2011 hebben de erfgenamen overeenstemming over de verdeling van de nalatenschap bereikt en is een tweede vaststellingsovereenkomst tussen hen gesloten. De oud-notaris is per 1 januari 2012 gedefungeerd. De notaris heeft de akte van verdeling op 4 april 2012 gepasseerd, in bijzijn van klager sub 1 en klaagster sub 2.

4.De klacht

Ten aanzien van de oud-notaris
4.1.
Klagers verwijten de oud-notaris dat het voorstel van verdeling van de oud-notaris, zoals neergelegd in haar brief van 4 september 2009, fouten bevat, dat nadat de raadsman van klager sub 1 in zijn brief van 12 november 2009 de oud-notaris daarop had gewezen, zij het voorstel niet heeft willen aanpassen, en dat zij niet op de inhoud van de brief heeft willen reageren. Klagers stellen hierdoor benadeeld te zijn en voeren daartoe - kort gezegd - het volgende aan.
i. De oud-notaris heeft als datum van waardering van de van de nalatenschap deel uitmakende aandelen ten onrechte de datum van 31 augustus 2008 gekozen. De oud-notaris had de hoofdregel moeten toepassen en als datum van waardering van de aandelen de datum van verdeling moeten aanhouden. Dat was 11 maart 2009. Over deze datum bestond ook overeenstemming tussen de erfgenamen. Dit betekent dat de oud-notaris tot een onjuiste waardering van de aandelen is gekomen en klagers sub 1, 3 en 4 hierdoor ieder een nadeel van € 100.000,00 hebben geleden, exclusief het nadeel van verkeerd verdeelde dividenden.
ii. De oud-notaris heeft een voorstel tot verdeling van de dagboekjes van erflaatster gedaan, inhoudende dat zij na raadpleging van de erfgenamen wilde beslissen wie de dagboekjes zou krijgen, terwijl de erfgenamen al overeenstemming hadden bereikt over toedeling van de dagboekjes aan klaagster sub 3.
iii. Ten aanzien van de lening van erflaatster aan klaagster sub 2 is de oud-notaris uitgegaan van een onjuiste hoofdsom en een onjuiste rente. Over de jaren 1993 tot en met 1998 heeft klaagster sub 2 teveel rente betaald, in verband waarmee de hoofdsom van de lening per 31 augustus 2008 lager was. Voorts zijn klagers van mening dat de wijze van afwikkeling van de lening niet op dezelfde wijze dient te geschieden als het hof Amsterdam bij zijn arrest van 3 juli 2008 met betrekking tot de lening van [Y] aan erflaatster heeft bepaald.
4.2.
Verder verwijten klagers de oud-notaris dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door met mr. [A] (hierna: [A]), de notaris die in een eerder stadium bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster was betrokken, te spreken over de nalatenschap.
4.3.
Daarnaast verwijten klagers de oud-notaris dat zij te weinig prioriteit heeft gegeven aan de afwikkeling van de nalatenschap, hetgeen tot enorme vertragingen heeft geleid.
4.4.
Ten slotte wordt de oud-notaris verweten dat zij iedere discussie uit de weg gaat en niet inhoudelijk op de door klager sub 1 (en zijn adviseur en advocaat) onderbouwde stellingen heeft gereageerd, hetgeen onzorgvuldig is.
Ten aanzien van de notaris
4.5.
Klagers verwijten de notaris dat hij ten tijde van het passeren van de akte van verdeling geen kennis had van de inhoud van het dossier en ook niet op de inhoud daarvan kon en wilde ingaan. Klagers achten dit in strijd met de zorgvuldigheid die de notaris behoort te betrachten.
In hoger beroep
4.6.
Klagers kunnen zich niet verenigen met de uitspraak van de kamer en voeren het volgende aan.
De kamer heeft ten onrechte overwogen dat klagers in hun klacht met betrekking tot de dagboekjes niet-ontvankelijk zijn vanwege overschrijding van de vervaltermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 15 van de Wet op het Notarisambt (Wna). Klagers stellen dat zij niet de brief van 6 maart 2009 van de oud-notaris, maar haar brief van 4 september 2009 tot onderwerp van de klacht hebben gemaakt en dat zij derhalve ontvankelijk zijn. Zij wijzen er daarbij op dat de inhoud van de twee brieven niet geheel gelijkluidend is.
Klagers benadrukken dat de kern van hun klacht het voorstel van verdeling van de oud-notaris is, dat fouten bevat waarop zij door de raadsman van klager sub 1 is gewezen en waardoor klagers zijn benadeeld in dier voege dat zij daardoor in een slechtere onderhandelingspositie ten opzichte van de andere erfgenamen zijn geraakt.
De dagboekjes van erflaatster waren de dag van de verdeling weliswaar niet in de opslag aanwezig, maar er wordt aan voorbijgegaan dat dit wel de bedoeling was. Naar de strekking en de geest van het vonnis van de rechtbank van 23 augustus 2006 dienden de dagboekjes onder de zaken in de opslag te worden gerekend.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep hebben klagers in dit verband nog aangevoerd dat [Y] op de voet van artikel 3:194 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen aanspraak kon maken op de dagboekjes omdat hij de dagboekjes na het overlijden van erflaatster zonder enig overleg uit de opslag had weggenomen.

5.Het standpunt van de notarissen

De notarissen hebben bestreden dat zij klachtwaardig hebben gehandeld.
5.1.1.
De notarissen stellen voorop dat niet uit het oog moet worden verloren dat het om de verdeling en afwikkeling van een gecompliceerde nalatenschap ging. Voorts bestonden er al verschillen van mening tussen de erfgenamen op het moment dat de oud-notaris werd benoemd teneinde haar ministerie ter zake van de verdeling te verlenen. Daarnaast benadrukken de notarissen dat alle erfgenamen zich lieten bijstaan door adviseurs en advocaten, zodat de notarissen erop mochten vertrouwen dat klagers de juridische consequenties van de verschillende rechterlijke uitspraken, het voorstel van verdeling, de tussen de erfgenamen gemaakte afspraken en de akte van verdeling volledig begrepen. Ten slotte is van belang dat de oud-notaris geen bindend adviseur was, maar als boedelnotaris leiding aan de afwikkeling van de nalatenschap diende te geven en de erfgenamen met raad en daad bij moest staan. Indien de erfgenamen niet zelf tot overeenstemming konden komen, was het aan de rechter de (wijze van) verdeling vast te stellen.
5.1.2.
Van enige bevoordeling of partijdigheid bij het opstellen van het voorstel van verdeling is volgens de oud-notaris geen sprake geweest. De oud-notaris heeft met de belangen van alle erfgenamen rekening gehouden en heeft zich ingespannen om met een voor alle erfgenamen acceptabel en redelijk voorstel te komen. De oud-notaris benadrukt dat het om een voorstel ging en dat de erfgenamen niet gehouden waren dat te accepteren. Dit staat ook in haar brief van 4 september 2009. Klager sub 1 heeft zelf ervoor gekozen om buiten de oud-notaris om in overleg te treden met de overige erfgenamen, waarbij het voorstel van verdeling als uitgangspunt is genomen. De oud-notaris betwist dat de erfgenamen het eens waren over een (andere) datum voor de verdeling van de aandelen. Alleen klager sub 1 was van mening dat een andere datum als uitgangspunt diende te worden genomen. De door klager sub 1 voorgestelde datum is uiteindelijk niet door de erfgenamen overeengekomen. Voordat de oud-notaris het voorstel van verdeling heeft gedaan, heeft zij met betrekking tot de dagboekjes getracht tot een regeling tussen klaagster sub 3 en [Y] te komen, hetgeen niet is gelukt. Het uiteindelijke voorstel is in lijn met de aan de oud-notaris gegeven opdracht gedaan, namelijk na raadpleging van de erfgenamen hierover. Uit de vaststellingsovereenkomst van 17 februari 2009 blijkt dat hierover tussen de erfgenamen geen overeenstemming bestond. Voorts heeft de oud-notaris conform de opdracht aan de hand van haar dossier, na raadpleging van de erfgenamen en klaagster sub 2 (en hun adviseurs en advocaten) en de executeur en op basis van de door de erfgenamen aan haar ter beschikking gestelde documenten de omvang van de lening van klaagster sub 2 aan erflaatster vastgesteld. Het feit dat de erfgenamen uiteindelijk in onderling overleg tot dezelfde omvang van de lening zijn gekomen, bevestigt dat het voorstel ook op dit punt reëel en redelijk was. De oud-notaris betwist dat zij haar geheimhoudingsplicht in dit dossier heeft geschonden. Desgevraagd heeft de oud-notaris slechts aan [A] gemeld dat de nalatenschap van erflaatster nog niet was afgewikkeld. Hierbij is de oud-notaris niet in details op het dossier ingegaan. [A] was de voorganger van de oud-notaris en tot maart 2007 bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken. Bovendien bevonden zich nog goederen uit de nalatenschap in zijn kluis. Ten slotte is het niet aan de oud-notaris te wijten dat de afwikkeling van de nalatenschap zo lang heeft geduurd. Dit had onder andere te maken met het feit dat er grote verdeeldheid tussen de erfgenamen bestond.
5.1.3.
Ten aanzien van de tot de notaris gerichte klacht wordt het volgende aangevoerd. De notaris heeft het dossier voorafgaand aan het passeren van de akte van verdeling zorgvuldig bestudeerd. De erfgenamen alsmede hun adviseurs en advocaten hebben tijdig een concept van de akte ontvangen, zodat zij gelegenheid hebben gekregen om de inhoud van de akte zorgvuldig te bestuderen, te bespreken, de rechtsgevolgen ervan te onderzoeken en hun standpunt te bepalen. Tijdens de bespreking voorafgaand aan het passeren van de akte heeft de notaris zich ervan vergewist dat de te ondertekenen akte de door klagers gewenste inhoud had, hetgeen het geval was. Klager sub 1 heeft op dat moment enkel bezwaar gemaakt tegen de notariële kosten.
5.2.
In hoger beroep heeft de oud-notaris - kort gezegd - nog aangevoerd dat op het moment dat bleek dat klager sub 1 zich niet in het voorstel van de oud-notaris kon vinden, zij uit een oogpunt van gelijke behandeling van alle deelgerechtigden niet méér kon doen dan de erfgenamen adviseren met elkaar in overleg te treden. Juist indien zij naar de wens van klager sub 1 een nieuw voorstel had opgesteld, had zij partijdig en daarmee onzorgvuldig gehandeld. De oud-notaris heeft om die reden ook ervoor gekozen om in haar brief van 24 december 2009 aan de gemachtigde van klager sub 1 niet inhoudelijk in debat te gaan over de door de gemachtigde van klager sub 1 in de brief van 12 november 2009 tegen het voorstel aangedragen bezwaren.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de oud-notaris - voor zover hier van belang - aangevoerd dat het na het overlijden van erflaatster in 2000 lastig was geruime tijd daarna een specifieke datum te bepalen voor het vaststellen van de hoogte van de lening van erflaatster aan klaagster sub 2. Per 31 augustus 2008 wist de oud-notaris in ieder geval waaruit de nalatenschap bestond en daarmee hoeveel de schuld van klaagster sub 2 aan erflaatster bedroeg.

6.De beoordeling

6.1.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat klagers ontvankelijk zijn in het klachtonderdeel met betrekking tot de dagboekjes, zoals hiervoor weergegeven onder 4.1. sub ii. De inhoud van de brief van 6 maart 2009 van de oud-notaris aan [Y] en klaagster sub 3 kan -anders dan de inhoud van de brief van 4 september 2009 - niet worden aangemerkt als een voorstel van verdeling. Eerst in die laatste brief heeft de oud-notaris, onder meer met betrekking tot de dagboekjes, een concreet en onderbouwd voorstel van verdeling gedaan. Los van het feit dat de brief van 6 maart 2009 niet aan alle erfgenamen is gericht, wijkt die brief inhoudelijk af van hetgeen in de brief van 4 september 2009 is opgenomen. Dit betekent dat klagers dit klachtonderdeel binnen de termijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 15 Wna hebben ingediend, nu het klachtschrift op 27 augustus 2012 bij de kamer is binnengekomen.
6.2.1.
Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel, zoals hiervoor weergegeven onder 4.1., wordt het volgende overwogen. Bij tussenvonnis van 27 juli 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de oud-notaris op de voet van artikel 677 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot notaris benoemd teneinde de verdeling van de inboedel van erflaatster tot stand te brengen, welke benoeming door de rechtbank Amsterdam bij eindvonnis van 23 augustus 2006 is gehandhaafd. Hoewel voormeld wetsartikel spreekt van een bevel tot verdeling ten overstaan van de benoemde notaris, houdt de taak van de oud-notaris als boedelnotaris onder meer in het inzichtelijk maken van de omvang van de boedel en vervolgens om met inachtneming van de omstandigheden van het geval op grond van het dossier een aan professionele maatstaven en redelijke eisen voldoend voorstel tot verdeling aan de erfgenamen te doen en bij overeenstemming de verdeling tot stand te brengen. Het is in een dergelijke situatie aan de erfgenamen voorstellen door de notaris al dan niet te accepteren.
6.2.2.
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen partijen ter zake hebben aangevoerd, komt het hof - evenals de kamer - tot het oordeel dat de oud-notaris zich zorgvuldig van haar taak in deze heeft gekweten. Hierbij heeft de oud-notaris zich gehouden aan hetgeen de erfgenamen in de vaststellingsovereenkomst van 17 februari 2009 met betrekking tot de taak van de oud-notaris zijn overeengekomen. Zoals uit het hiervoor overwogene voortvloeit, ligt het op de weg van de notaris voorstellen tot vaststelling van de omvang van de boedel en tot verdeling te doen. Het door de oud-notaris opgestelde voorstel tot verdeling is door haar toegelicht en gemotiveerd en is naar het oordeel van het hof niet te beschouwen als een voorstel dat niet voldoet aan redelijke kwaliteitseisen. Dat maakt dat aan de oud-notaris geen tuchtrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt. Dat klagers zich niet in dat voorstel konden vinden, doet daaraan niet af. In het slot van de brief van 4 september 2009 heeft de oud-notaris voorgesteld de eventuele commentaren aan alle partijen te zenden en in een gezamenlijke bespreking met de adviseurs casu quo raadslieden op te lossen. Dit heeft de oud-notaris in haar brief van 24 december 2009 in reactie op de brief van 12 november 2009 van de gemachtigde van klager sub 1 nogmaals laten weten. Het hof benadrukt dat het niet aan de oud-notaris maar aan de erfgenamen zelf was om uiteindelijk tot een verdeling van de nalatenschap te komen. Hierover hebben de erfgenamen uiteindelijk ook overeenstemming bereikt, hetgeen blijkt uit de vaststellingsovereenkomst van 14 december 2011. Dat klagers daarbij een ander casu quo beter resultaat hebben bereikt dan het voorstel van verdeling inhield, betekent niet dat dat voorstel onredelijk of onjuist was in de hiervoor bedoelde zin. Dat klagers daardoor in een slechtere onderhandelingspositie ten opzichte van de overige erfgenamen zijn geraakt, is evenmin aannemelijk geworden.
Voorts is het hof met de kamer van oordeel dat de erfgenamen die allen waren voorzien van rechtskundige bijstand en andere adviseurs, voorafgaand en ten tijde van het passeren van de akte van verdeling geen klachten over een en ander hebben geuit, zodat zij worden geacht akkoord te zijn gegaan met de verdeling van de nalatenschap van erflaatster door ondertekening van die akte.
Ten aanzien van de drie subonderdelen van dit klachtonderdeel wordt nog het volgende overwogen.
Datum verdeling aandelen
De kamer heeft in deze terecht overwogen dat de keuze voor de datum 31 augustus 2008 niet zodanig onbegrijpelijk of onjuist was dat een redelijk handelende notaris niet tot die keuze heeft kunnen komen. Hierbij merkt het hof nog op dat uit de overgelegde gedingstukken van overeenstemming tussen de erfgenamen over een andere datum voor de verdeling van de aandelen niet is gebleken, terwijl het op de weg van klagers lag deze aannemelijk te maken, hetgeen zij niet hebben gedaan.
Dagboekjes
Ten aanzien van de dagboekjes dienden de erfgenamen, conform het eindvonnis van 23 augustus 2006 van de rechtbank Amsterdam, ten overstaan van de oud-notaris over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van onder meer de roerende zaken die waren opgeslagen bij [naam] te [woonplaats] en in de kluis bij [A], van welke roerende zaken de oud-notaris een beschrijving diende te (doen) maken aan de hand waarvan de erfgenamen hun keuze kenbaar konden maken. Vast is komen te staan dat de dagboekjes op de dag van de verdeling niet daadwerkelijk en feitelijk in de opslag aanwezig waren. Naar het oordeel van het hof heeft de oud-notaris haar taak zoals gegeven door de rechtbank terecht strikt uitgevoerd. De stelling van klagers dat [Y] op de voet van artikel 3:194 BW geen aanspraak op de dagboekjes kon maken omdat hij de dagboekjes na het overlijden van erflaatster zonder overleg met de overige erfgenamen uit de boedel had weggenomen, maakt dat niet anders. Ook de stelling van klagers dat overeenstemming bestond over het toedelen van de dagboekjes aan klaagster sub 3 en de oud-notaris zich daaraan diende te houden, kan klagers om dezelfde reden niet baten. Overigens valt deze stelling bezwaarlijk te rijmen met hetgeen de erfgenamen in de vaststellingsovereenkomst van 17 februari 2009 onder punt 3. ten aanzien van de dagboekjes overeen zijn gekomen, namelijk dat [Y] de dagboekjes bij de oud-notaris diende in te leveren, zulks ter verdeling tussen de erfgenamen zoals dit na raadpleging van de erfgenamen door de oud-notaris zou worden bepaald. Dat de dagboekjes uiteindelijk in onderling overleg aan klaagster sub 3 zijn toebedeeld, doet aan het voorgaande niet af.
Lening
Ter zitting in hoger beroep heeft de oud-notaris ten aanzien van de lening van erflaatster aan klaagster sub 2 aangevoerd dat het lastig was geruime tijd na het overlijden van erflaatster in 2000 een specifieke datum te bepalen voor het vaststellen van de hoogte van de lening en zij pas per 31 augustus 2008 in ieder geval wist uit welke bestanddelen de nalatenschap bestond en daarmee hoeveel de schuld van klaagster sub 2 aan erflaatster bedroeg, hetgeen het hof niet onaannemelijk voor komt.
6.2.3.
Het hiervoor onder 6.2.1. en 6.2.2. overwogene brengt met zich dat de kamer dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard.
6.3.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, zoals hiervoor weergegeven onder 4.2., heeft de kamer het volgende overwogen. Ingevolge artikel 22 Wna is de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt, tot geheimhouding verplicht. De oud-notaris heeft betwist dat door haar informatie aan [A] is verstrekt, anders dan de mededeling dat de nalatenschap nog niet was afgewikkeld. Vaststaat dat [A] vanaf 2000 als boedelnotaris was benoemd door de executeur van erflaatster. Ook bevonden zich nog goederen uit de nalatenschap in de kluis van het kantoor van [A]. De mededeling van de oud-notaris aan [A] valt binnen hetgeen een notaris kan zeggen nu het behoort tot de normale werkwijze van de oud-notaris in een gesprek met de notaris die zij is opgevolgd. De geheimhoudingsplicht strekt zich niet steeds uit tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Ook anderszins is niet gebleken van mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht. Nu niet is komen vast te staan dat de oud-notaris haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden, wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
Het hof deelt het oordeel van de kamer en maakt de gronden waarop dit oordeel rust tot de zijne.
6.4.
Met betrekking tot het derde klachtonderdeel, zoals hiervoor weergegeven onder 4.3., is het hof met de kamer van oordeel dat vaststaat dat tussen de bij de verdeling van de nalatenschap van erflaatster rechtstreeks betrokkenen lange tijd verdeeldheid heeft bestaan over die verdeling, zodanig dat verschillende gerechtelijke procedures zijn gevoerd; verder is er onderling overleg tussen de erfgenamen geweest zonder bemoeienis van de oud-notaris. Een en ander heeft het de oud-notaris niet eenvoudig gemaakt dienaangaande een standpunt in te nemen. Voorts heeft de oud-notaris eind februari 2009 haar werkzaamheden hervat nadat tussen de erfgenamen de eerste vaststellingsovereenkomst was gesloten. Dat na het voorstel van de oud-notaris om de erfgenamen opnieuw in onderling overleg te laten treden, neergelegd in haar brief van 24 december 2009, zij in november 2011 bericht van de erfgenamen ontvangt dat zij mogelijk overeenstemming over de verdeling van de nalatenschap bereiken en mitsdien geruime tijd is verstreken, kan de oud-notaris niet worden verweten. Dit betekent dat de kamer dit klachtonderdeel op goede gronden ongegrond heeft verklaard.
6.5.
Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel, zoals hiervoor geformuleerd onder 4.4., verenigt het hof zich met het oordeel van de kamer dat de brief van de oud-notaris van 24 december 2009 in reactie op de brief van 12 november 2009 van de gemachtigde van klager sub 1 wellicht kort is, maar dit gezien de omstandigheden van het geval en de overige feiten geen aanleiding is om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren. Bovendien komt het hof het niet onredelijk voor dat de oud-notaris niet inhoudelijk op de bezwaren van klager sub 1 tegen het voorstel is ingegaan omdat de erfgenamen ter zake met elkaar in overleg dienden te treden. Inderdaad bestaat de geenszins geringe kans dat als zij anders had gehandeld, zij het verwijt zou kunnen hebben gekregen partijdig en onzorgvuldig te hebben gehandeld, zoals de oud-notaris in hoger beroep heeft aangevoerd. Ook dit klachtonderdeel heeft de kamer terecht ongegrond verklaard.
6.6.
Met betrekking tot de tot de notaris gerichte klacht, zoals hiervoor weergegeven onder 4.5., het volgende. Ter zitting heeft klager sub 1 in antwoord op vragen van het hof een eerdere e-mailwisseling tussen klagers en de gemachtigde van de notarissen bevestigd, die erop neerkomt dat klagers het hoger beroep tegen de door de kamer gegeven beslissing ten aanzien van de notaris intrekken. Het hof vat deze stelling aldus op dat klagers hun hoger beroep in zoverre niet langer willen handhaven. Nu het hof niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de tot de notaris gerichte klacht, zullen klagers op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep.
6.7.
Het hof passeert het bewijsaanbod van klagers om [A] als getuige te doen horen, zoals gedaan in hun klaagschrift, nu dit bewijsaanbod onvoldoende concreet is.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
In hoger beroep:
In de zaak tegen de notaris:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
In de zaak tegen de oud-notaris:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover klagers daarbij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun klacht met betrekking tot de dagboekjes; in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart de desbetreffende klacht ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A. Maan, C.H.M. van Altena en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 november 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR HET NOTARIAAT VOOR HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van 16 mei 2013 in de klacht met nummers 524853 / NT 12-47 en 524854 / 12-48 Pee van:

1. [naam],

wonende te [woonplaats],

2.[naam],

wonende te [woonplaats],

3.[naam],

wonende te [woonplaats],

4.[naam],

wonende te [woonplaats];
klagers;
tegen:
[de oud-notaris],
oud-notaris te [plaats],
de oud-notaris,
raadsman: mr. M.C.J. Höfelt,
en
[de notaris],
gevestigd te [plaats],
de notaris.
raadsman: mr. P.J. de Jong Schouwenburg.
Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
  • klaagschrift met bijlagen van 27 augustus 2012;
  • verweerschrift met bijlagen van 29 oktober 2012;
  • repliek met bijlagen van 26 november 2012;
  • dupliek van 2 januari 2013.
Bij de behandeling van de klacht op 4 april 2013 zijn verschenen: klager sub 1., de oud-notaris, bijgestaan door haar raadsman mr. M.J.V. Höfelt, en de notaris, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. de Jong Schouwenburg. De behandeling van de zaak heeft niet achter gesloten deuren plaatsgevonden. Partijen hebben het woord gevoerd. Uitspraak is bepaald op 16 mei 2013.

1.De feiten

De kamer gaat uit van de volgende, voor deze procedure van belang zijnde, feiten en omstandigheden:
Op 30 oktober 2000 in Zwitserland is overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster).
Erflaatster had drie kinderen, [X] (overleden in november 2003, hierna: [X]), [Y] (overleden in april 2013, hierna: [Y]) en [Z] (overleden in augustus 1983).
Uit het huwelijk van [Z] met[naam] zijn eveneens drie kinderen geboren, te weten [naam] (hierna [naam]), [naam] en [naam], tezamen klagers.
Erflaatster heeft tot erfgenaam benoemd [X] en [Y] ieder voor 1/3 deel van de nalatenschap en klagers sub 1., 3. en 4. ieder voor 1/9 deel, onder last van legaten aan klaagster sub 2. Erflaatster had Nederlands recht aangewezen als toepasselijk recht. De afwikkeling van de nalatenschap is overgelaten aan de door erflaatster benoemde executeur-testamentair de heer[naam] te Zwitserland en notaris mr.[A] te Amsterdam.
Omdat de erfgenamen geen overeenstemming bereikten over de verdeling van de nalatenschap, hebben [X] en [Y] in 2002 een procedure voor de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt over de verdeling van de nalatenschap.
Bij tussenvonnis van 27 juli 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de oud-notaris (toen nog notaris) benoemd om de verdeling van de inboedel van erflaatster tot stand te brengen.
Bij brief van 27 december 2005 heeft de oud-notaris de rechtbank verzocht om haar van haar verplichtingen te ontheffen.
Bij eindvonnis van 23 augustus 2006 heeft de rechtbank de benoeming van de oud-notaris gehandhaafd en uitgebreid. Het dictum van dit vonnis luidt, voor zover van belang:
12.2
beveelt partijen ten overstaan van [de oud-notaris] over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van [erflaatster], bestaande uit de opbrengst van het huis van [erflaatster], de roerende zaken, die zijn opgeslagen bij [naam] te [plaats] en in de kluis van mr.[A], en de vorderingen van en op de nalatenschap, alles met inachtneming van het testament van [erflaatster];
12.3
bepaalt dat [de oud-notaris] een beschrijving van voornoemde roerende zaken maakt of doet maken, aan de hand van welke beschrijving partijen hun keuze kunnen kenbaar maken en bepaalt voorts dat indien meerdere erfgenamen een gelijke keuze maken bij de verdeling de procedure wordt gehanteerd die door[A]in zijn brief van 9 januari 2001 is beschreven;
12.4
beveelt partijen ten overstaan van[de oud-notaris] over te gaan tot verdeling van het (voorheen) bloot eigendom, bestaande uit de vermogensrechten, zoals omschreven in de vermogensvaststelling van [naam], met inachtneming van de deelgerechtigheid zoals omschreven in rechtsoverweging 8.3. van het tussenvonnis, en met dien verstande dat deze verdeling niet kan plaatsvinden zonder medewerking van deelgenoot [naam];
12.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; (…)”
12.9
veroordeelt [X] tot betaling aan elk van de kleinkinderen van een bedrag van USD 47.274,13 (zevenenveertigduizend tweehonderd vierenzeventig Amerikaanse dollars en dertien dollarcent), althans naar keuze van de kleinkinderen de tegenwaarde daarvan in euro, berekend op 23 november 2005, vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar vanaf 24 augustus 1998; (…)”
Klagers sub 1., 3. en 4. hebben hoger beroep tegen beide vonnissen ingesteld. Bij arrest van 3 juli 2008 is het vonnis van 23 augustus 2006 vernietigd, voor zover daarbij een geldvordering van klagers sub 1., 3. en 4. op [Y] was afgewezen. Opnieuw rechtdoende heeft het gerechtshof Amsterdam [Y] veroordeeld om aan de boedel van erflaatster een bedrag van in hoofdsom € 736.248,41 te betalen. Voor het overige zijn de vonnissen in stand gelaten. Het arrest bevat voor zover van belang de volgende overwegingen: “(…) Zoals hiervoor overwogen merkt het hof betalingen aan de limited aan als betalingen aan [Y]. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de betalingen aan [Y] via de limited (…) (een serie betalingen van erflaatster aan [Y] kort nadat [Y] identieke bedragen aan erflaatster had overgemaakt, zo begrijpt de kamer voor het notariaat) als leningen aan [Y] van zijn moeder hebben te gelden, danwel als schenkingen van [erflaatster] aan [Y], (…). Uit het hiervoor geciteerde briefje van [erflaatster] blijkt dat zij weliswaar geld leende aan haar kinderen, maar dat terugbetaling regel was. Dat blijkt ook uit de verschillende brieven van [Y] aan en overeenkomsten met zijn moeder over zijn lening. Indien [erflaatster] [Y] schenkingen had willen doen (…), is daarvoor wel een heel omslachtige weg gekozen. (…) De stelling van [Y] dat de betalingen aan de limited zijn aan te merken als schenkingen komt het hof dan ook niet aannemelijk voor. (…)”
Op 17 februari 2009 hebben de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst gesloten, die voor zover van belang de volgende bepalingen bevat:
“(…)
3. [Y] ([Y], kamer voor het notariaat) levert voor het einde van de maand alle dagboeken in bij de boedelnotaris mevrouw[de oud-notaris], ter verdeling tussen de erfgenamen zoals dit na raadpleging van de erfgenamen door haar zal worden bepaald.
4. De omvang van het bedrag dat door de moeder van de kleinkinderen onder haar lening van de overledene aan de boedel nog moet worden terugbetaald, zal worden vastgesteld door [de oud-notaris] aan de hand van haar dossier, nadat de erfgenamen en de moeder van de kleinkinderen door de notaris zijn geconsulteerd. (…)
7. Alle erfgenamen zullen het daarheen leiden dat (…)[de oud-notaris] thans overgaat tot zo spoedig mogelijke definitieve vaststelling van de boedel en verdeling gevolgd door toedeling van de boedel, (…)”
De oud-notaris heeft bij brief van 6 maart 2009 met betrekking tot de verdeling van de dagboekjes een brief verzonden aan klager sub 1 en klaagster sub 2, waarin – voor zover van belang – wordt vermeld:”(…) In het schikkingsvoorstel is onderpunt 3 het volgende voorgesteld omtrent de verdeling van deze dagboeken, namelijk dat de boekjes bij mij worden afgeleverd (hetgeen inmiddels is geschied) ter verdeling tussen de erfgenamen zoals dit na raadpleging van de erfgenamen door mij zal worden bepaald. (…) Gaarne verneem ik van u na welke boekjes uw voorkeur uitgaat. (…)”
De oud-notaris heeft bij brief van 4 september 2009 een voorstel voor de verdeling van de nalatenschap gedaan. Deze brief luidt voor zover van belang als volgt:
“Bijgaand treft u aan de verdeling van het vermogen nagelaten door mevrouw [erflaatster].
Allereerst mijn excuses dat het wat te lang op zich heeft laten wachten dat ik het voorstel aan u kan doen toekomen.
(…)
In de periode na het overlijden van [erflaatster] tot heden (bijna negen jaar) is gefaseerd een groot gedeelte van het door haar nagelaten vermogen uitgekeerd aan haar erven en legatarissen. Bij arrest van 3 juli 2008 van het hof te Amsterdam is bepaald dat de nalatenschap vergroot dient te worden met de schuld van de heer[Y] aan de nalatenschap (op de wijze zoals is aangegeven in dat arrest). Door de raadsman van [naam], de heer [naam] en de heer[naam] is deze schuld per 31 augustus 2008 berekend. De heer[Y] heeft per 31 augustus 2008 1/3 deel van die schuld voldaan aan de nalatenschap, welk deel kort daarna is verdeeld tussen de andere erven. Voorts is in de zogenaamde vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2009 de hoogte van de schuld van de heer[Y] vastgesteld op het nog 2/3 verschuldigde deel van de schuld per 31 augustus 2008. In dat kader heb ik de verdeling laten plaatsvinden tegen 31 augustus 2008, hetgeen is af te leiden uit de berekeningen in de bijlage.
In de tussen de erven gesloten zogenaamde vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2009, zijn voorts twee overige punten aan mijn oordeel over gelaten te weten: de dagboekjes (C) en de lening van mevrouw [naam] (D). (…)
C. Dagboekjes
(…)
Alle argumenten gehoord hebbende en het vonnis van de rechtbank Amsterdam, het arrest van het Hof te Amsterdam en voormelde overeenkomst bestudeerd hebbende, kom ik tot het volgende oordeel.
Aan U allen is bevolen door de rechtbank te Amsterdam om ten overstaan van mij over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van [erflaatster] van onder meer de roerende zaken die zijn/waren opgeslagen bij [naam] te [plaats] en in de kluis van [A] (…).
Tijdens de dagen die wij nodig hadden om de opgeslagen roerende zaken te verdelen bleek dat de dagboekjes niet in de opslag aanwezig waren. De verdeling van die dagboekjes valt derhalve buiten de beslissing van voormelde rechtbank en berust op de, na het vonnis van voormelde rechtbank, tussen de erven gesloten overeenkomst. Mij is gebleken dat de erven van de heer [X] geen behoefte hebben aan de dagboekjes. De dagboekjes kunnen dan ook worden verdeeld in gelijke delen tussen de heer [Y] aan de ene kant en mevrouw[naam], de heer [naam] en de heer[naam] aan de andere kant, waarbij de heer [Y] 3 boekjes kiest en mevrouw[naam], de heer[naam] en de heer [naam] ieder een boekje enzovoorts. Bij gelijke keuze beslist het lot. Nadat de boekjes op deze wijze zijn verdeeld, dienen voornoemden toe te staan dat de door hen verkregen boekjes gekopieerd kunnen worden voor de andere partij(en). (…)
D. Lening mevrouw [naam]
(…)
Per 1 januari 1992 bedroeg de schuld NLG 680.000. Per 16 december is NLG 461.762 afgelost. Per 1 januari 1993 bedroeg de schuld dan ook NLG 218.238. Per 1993 is NLG 16.000 aan rente betaald, hetgeen overeenstemt met 6% van NLG 200.000. Volgens de heer[naam] diende de lening in 1993 NLG 200.000 te bedragen. Ik heb geen bewijs gezien van een additionele aflossing van NLG 18.238 in 1993 of daarvoor. Omdat in 1993 6% rente is betaald over NLG 200.000 zal ik voor de vaststelling van de schuld van mevrouw [naam] de aanname maken dat de schuld per 1 januari 1993 NLG 200.000 bedroeg.
In aanvulling op het bovenstaande zijn mij door partijen documenten overgelegd waaruit blijkt dat rente betalingen hebben plaatsgevonden in 1992, 1993, 1994 (2x), 1995, 1996, 1997, 1998 en 1999. Voorts zijn mij documenten overgelegd, waaruit blijkt dat [erflaatster] alle bedragen (behalve de aflossing in 1992) heeft terugbetaald aan mevrouw [naam]. De terugbetalingen in 1992, 1993 en 24 januari 1994 zijn aangemerkt als gift. De overige terugbetalingen hebben geen kenmerk. Voorts heeft de heer [naam] mij gemeld dat de betalingen een belastingtechnisch doel hadden. Hij doelde daarmee op de destijds nog bestaande fiscale aftrek van rente (…). Op basis van die informatie kom ik tot de conclusie dat de rentebetalingen van 29 december 1994 tot en met 1 november 1999 feitelijk niet betaald zijn, omdat deze door mevrouw [naam] kort daarop weer zijn teruggestort. Dat strookt ook met de redenering van het Hof te Amsterdam in haar arrest met betrekking tot de serie betalingen van en naar de heer[Y]. Dat betekent dat ik de rente van 6% heb berekend van 1 januari 1995 tot en met 31 augustus 2008 over een bedrag van NLG 200.000. Die rente komt tezamen met de hoofdsom van NLG 200.000 op EUR 201.319,18. Dit bedrag is meegenomen in de verdeling. (…)
Indien partijen het niet eens kunnen worden over deze verdeling na het gezamenlijke overleg en binnen een redelijke termijn, beschouw ik mijn taak als beëindigd en zal ik mijn opdracht teruggeven aan de rechtbank te Amsterdam. (…)”
Op 12 november 2009 heeft de advocaat van klager sub 1. de oud-notaris een brief geschreven waarin hij heeft aangegeven niet akkoord te gaan met het verdelingsvoorstel, onder andere omdat hij zich niet kan vinden in het door de oud-notaris gedane voorstel omtrent de lening van [naam], de gehanteerde datum voor de bepaling van de waarde van de aandelen en de dagboeken. De advocaat heeft daarin voorts verzocht om een nieuwe berekening van de hoogte van de lening, een nieuwe verdeling op te stellen uitgaande van een waardebepaling van de aandelen per 11 maart 2009 en om een nieuw voorstel met betrekking tot de dagboekjes te doen.
De oud-notaris heeft daarop gereageerd bij brief van 24 december 2009 waarin zij schrijft - voor zover van belang - : “Wat betreft uw brief van 12 november moet ik u melden dat de inhoud van die brief voor mij geen ander licht heeft geworpen op hetgeen door mij is uiteengezet in mijn brief van 4 september en ook mij niet tot andere inzichten heeft gebracht omtrent de lening, de waardering (met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid), de dagboeken en uiteraard niet met betrekking tot uw slotopmerkingen.”
Een e-mail van klager aan de oud-notaris van 31 mei 2011 luidt als volgt: “Gisteren kwam ik [A] tegen op de oratie van [naam]. Hij wist mij allemaal details van recente gebeurtenissen in ons dossier (de afwikkeling van de nalatenschap van mijn grootmoeder) te melden. Toen ik hem vroeg hoe hij dit wist vertelde hij mij: “[de oud-notaris] is uit de school geklapt!”. Wat is hiervoor uw verklaring? (…)
Op 1 juni 2011 heeft de oud-notaris geantwoord:
“In antwoord op uw onderstaande email deel ik u mede mijn collega mr [A] inderdaad enige tijd geleden ontmoet te hebben en wel tijdens een bijeenkomst waar hij als notaris optrad en ik als een van de bestuursleden.
In afwachting van het ondertekenen van de stukken vroeg [A] mij naar de stand van zaken omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van uw grootmoeder aangezien zoals u zich wellicht kunt herinneren ook betrokken daarbij is geweest. Ik heb hem gemeld dat mijn werkzaamheden helaas nog niet hebben geleid tot een afronding. Welke andere details[A] u heeft medegedeeld zijn mij uiteraard niet bekend en aangezien ik dat niet weet zal ik hem een dezer dagen daarover benaderen.
Bij e-mail van 10 juni 2011 heeft de oud-notaris haar antwoord aldus vervolgd: “Hierbij deel ik u mede inmiddels met mijn collega [A] te hebben gesproken. Mede naar aanleiding van dat gesprek blijf en ben ik van mening dat ik mijn geheimhoudingsplicht met het intercollegiaal overleg dat wij toentertijd hadden niet te hebben geschonden. (…)
Op 14 december 2011 hebben de erfgenamen overeenstemming over de verdeling bereikt en is een tweede vaststellingsovereenkomst getekend.
De oud-notaris is gedefungeerd met ingang van 1 januari 2012.
Op 8 februari 2012 wordt door de oud-notaris de concept verdelingsakte aan de erfgenamen toegezonden.
De notaris, een kantoorgenoot van de oud-notaris, heeft op 4 april 2012 de akte van verdeling als genoemd onder r. gepasseerd. Daaraan gehecht is de vaststellingsovereenkomst tussen [Y] en klagers sub 1, 3 en 4 waarin onder meer het volgende is overeengekomen: “(…) 1. [Y] betaalt aan de kleinkinderen buiten de boedel om een bedrag van € 118.000,-- door welke betaling de geschillen tussen partijen met betrekking tot de waarde aandelen en lening moeder van de kleinkinderen definitief en in volle omvang uit de wereld zijn. (…) 2. Alle dagboekjes van de overledene zijn in het bezit van [de oud-notaris]. [Y] gaat er mee akkoord dat zij aan [naam] worden afgegeven, zodat [naam] over alle dagboekjes van de overledene zo snel mogelijk kan komen te beschikken. 3. Partijen accepteren in het licht van hun afspraken als vermeld onder 1 en 2 hiervoor de berekeningen van en de verdeling als voorgesteld door [de oud-notaris] in en bij haar brief aan de erfgenamen van 4 september 2009, met dien verstande dat zij [de oud-notaris] wel zullen verzoeken om de verdeling van de dagboeken aan het gestelde sub 2 aan te passen (…).”
Later diezelfde dag heeft klager sub 1. een e-mail aan notaris [B] (een kantoorgenoot van verweerders) geschreven, die voor zover van belang luidt: “(…) Geruime tijd geleden heeft [de oud-notaris] een concept verdeling opgezet inzake de afwikkeling van de boedel van [erflaatster]. Bij deze opstelling is ze te kort geschoten. In deze opstelling zijn zeer grote fouten gemaakt. (…) Deze opstelling leidt ertoe dat andere erfgenamen bevoordeeld zijn ten laste van mijn familie. (…) Nu de erfenis is afgewikkeld houd ik uw kantoor aansprakelijk voor het opstellen van deze onjuiste concept akte en de schade die daar voor onze staak is uit voortgekomen. (…)”
Op 5 april 2012 heeft [de notaris] een e-mail aan klager sub 1 geschreven, die voor zover van belang luidt:”(…) Een notariële akte heeft volledige bewijskracht (te vergelijken met een rechterlijk vonnis) en door ondertekening daarvan zijn partijen gebonden. Indien zij het niet eens zijn met de inhoud, dienen zij niet te tekenen. Bij het ondertekenen heeft u enkel een voorbehoud gemaakt over onze kosten. (…)”
Op 11 februari 2013 heeft de secretaris van de kamer voor het notariaat klager sub 1. verzocht volmachten over te leggen, ondertekend door [naam], [naam] en [naam], welke vervolgens zijn ontvangen door de kamer.

2.De klacht tegen de oud-notaris

2.1
Klagers stellen dat het voorstel van verdeling dat door de oud-notaris is gedaan, drie fouten bevat waardoor [Y] zou worden bevoordeeld.
a. a) De eerste fout is volgens klagers dat de oud-notaris als datum van verdeling van (met name) de van de nalatenschap deel uitmakende aandelen 31 augustus 2008 heeft gehanteerd, in plaats van 11 maart 2009, en daardoor tot een onjuiste waardering van die aandelen is gekomen. Volgens klagers waren de erfgenamen het erover eens dat de waarde per 11 maart 2009 had te gelden. Klagers stellen dat de kleinkinderen door die onjuiste waardering per kleinkind een nadeel van € 100.000,-- zouden hebben geleden, exclusief het nadeel van verkeerd verdeelde dividenden.
Klager verwijst voor zijn standpunt in deze voorts naar een brief van [naam] gericht aan klager sub 1. en zijn raadsman mr. J. Wildeboer d.d. 14 september 2009, waarin wordt gesteld dat bij verdeling van tot een gemeenschap behorende goederen de hoofdregel is dat wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling.
b) De tweede fout is volgens klagers het voorstel van de oud-notaris tot verdeling van de dagboekjes, inhoudende dat de oud-notaris na raadpleging van de erfgenamen wilde beslissen wie de dagboeken krijgt, terwijl de erfgenamen al overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de dagboeken aan [naam]. Klager sub 1 verwijst daarbij naar een brief van zijn raadsman mr. J. Wildeboer van 12 november 2009.
c) de derde fout is volgens klagers dat de oud-notaris ten aanzien van de lening van erflaatster aan [naam] is uitgegaan van een onjuiste hoofdsom en een onjuiste rente. Klagers stellen dat [naam] over de jaren 1993 tot en met 1998 NLG 35.000,-- teveel rente heeft betaald, waardoor de hoofdsom van de lening per 31 augustus 2008 niet € 201.319,18, maar minder dan € 86.000,-- bedroeg.
Klagers delen niet de zienswijze van de oud-notaris dat de wijze van afwikkeling van de geldlening aan [naam] op dezelfde wijze dient geschieden als het Hof heeft gedaan ten aanzien van de lening van erflaatster aan [Y]. Daarvoor zijn volgens klagers beide leningen te verschillend. De lening aan [naam] is altijd transparant geweest, terwijl [Y] heeft getracht zoveel mogelijk onduidelijkheid over de lening te scheppen om zijn verantwoording kloppend te krijgen.
2.2
Klagers stellen verder dat de oud-notaris haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door notaris[A] tijdens een feestelijke borrel ter gelegenheid van een oratie op 30 mei 2011 te informeren over de stand van zaken van de afwikkeling van de boedel.
2.3
Klagers verwijten de oud-notaris dat zij de afwikkeling van de boedel te weinig prioriteit heeft gegeven, hetgeen volgens hen tot enorme vertragingen heeft geleid. Dit gebrek aan voortvarendheid past een notaris niet, aldus klagers.
2.4
Tenslotte verwijten klagers dat de oud-notaris iedere discussie uit de weg gaat. Klagers zijn van mening dat de oud-notaris daarmee niet de zorgvuldigheid betracht die van haar mag worden verwacht.

3.De klacht tegen de notaris

Klagers stellen dat de notaris bij het passeren van de akte van verdeling te kennen gaf geen kennis te hebben genomen van de inhoud van het dossier en daarom niet op de inhoud van de akte in te kunnen of willen gaan. Klagers vragen zich af of de notaris zorgvuldig heeft gehandeld door de akte van verdeling te passeren zonder kennis te hebben van de inhoud van het dossier.

4.Het verweer – algemeen deel

Verweerders verzoeken de Kamer om de behandeling van deze zaak achter gesloten deuren te doen plaatsvinden op grond van gewichtige redenen ex artikel 101 lid 4 Wna. Verweerders stellen dat het ambtsgeheim nog bestaat jegens de andere erfgenamen en dat een deugdelijke en eerlijke procesvoering met zich meebrengt dat zij zich vrij moeten kunnen voelen om een beroep te kunnen doen op gegevens ten aanzien waarvan zij tot geheimhouding verplicht zijn.
Verweerders voeren beiden primair een aantal niet-ontvankelijkheidsverweren. Voor zover de klacht mede is ingediend door [naam], [naam] en [naam], is deze volgens verweerders niet-ontvankelijk omdat een voldoende machtiging ontbreekt.
De door klagers ingediende klacht is volgens hen voorts niet-ontvankelijk omdat klagers deze procedure gebruiken als pressiemiddel om een schadevergoeding van verweerders te verkrijgen. Daarmee is volgens verweerders evident dat klagers misbruik van het klachtrecht maken.

5.Het verweer van de oud-notaris

5.1.
De oud-notaris bestrijdt dat van enige bevoordeling of partijdigheid sprake is geweest. De oud-notaris trof een gecompliceerde nalatenschap aan met vermogensbestanddelen die deels uit het vermogen van erflaatster deels uit met vruchtgebruik ten behoeve van erflaatster belast vermogen bestonden. Zij stelt zich te hebben ingespannen om een voor alle erfgenamen acceptabel en redelijk verdelingsvoorstel op te stellen. Bovendien ging het om een voorstel, dat klager niet hoefde te accepteren. In dit verband is volgens de oud-notaris nog van belang dat alle partijen zich lieten bijstaan door ervaren en kundige adviseurs en advocaten. Ten aanzien van de vermeende fouten in haar voorstel voert de oud-notaris het volgende aan.
a. a) De oud-notaris betwist dat de erfgenamen het erover eens waren dat de datum van de verdeling van de effecten als datum voor bepaling van de waarde van die effecten moest worden gehanteerd. Indien zij wel overeenstemming zouden hebben bereikt op dit punt, zou zij hen daarin hebben gevolgd, maar volgens de oud-notaris was alleen klager sub 1. de mening toegedaan dat 11 maart 2009 als datum voor de waardebepaling moest worden genomen.
b) De oud-notaris betwist dat de erfgenamen overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de dagboeken aan [naam]. Dit blijkt volgens de oud-notaris ook uit het feit dat de verdeling van de dagboeken nog een onderwerp van discussie is gebleven na de vaststellingsovereenkomst van februari 2009. Aanvankelijk heeft zij nadat de dagboekjes bij haar op kantoor waren afgeleverd, op 6 maart 2009 [Y] en [naam] geschreven haar te berichten naar welke dagboekjes de voorkeur uitgaat. Omdat overeenstemming ontbrak, heeft de oud-notaris – volgens haar in lijn met haar opdracht – de dagboeken verdeeld na raadpleging van de erfgenamen. De oud-notaris verwijst naar de brief van mr. J. Wildeboer d.d. 6 februari 2009 als genoemd onder j. waarin is overeengekomen dat eerst na raadpleging van de erfgenamen de verdeling door de notaris zal worden bepaald.
c) De oud-notaris stelt veel tijd en moeite te hebben gestoken in het vaststellen van de omvang van de lening van [naam]. Zij is daartoe gekomen na consultatie van de erfgenamen en [naam] en hun adviseurs en advocaten, op basis van haar dossier, de door de erfgenamen aangedragen documenten en de informatie van de executeur. Ook hier betrof het een voorstel van de oud-notaris.
5.2
De oud-notaris betwist dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Notaris [A] is een vakbroeder, met zelf ook een ambtsgeheim. Bovendien was notaris [A] geen derde, maar een notaris die als voorganger van de oud-notaris tot maart 2007 betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap. Daarnaast diende de oud-notaris zich te houden aan de procedure zoals notaris [A] in zijn brief van 9 juni 2001 had geschetst. Bovendien bevonden zich er nog goederen uit de nalatenschap in de kluis van notaris [A]. De oud-notaris betwist dat zij tegenover notaris[A] in details op de stand van zaken van de afwikkeling is ingegaan.
5.3
Tenslotte stelt de oud-notaris dat het zogenoemd onvoldoend voortvarend handelen te wijten is aan de grote verdeeldheid tussen de erfgenamen over de wijze van verdeling, en voorts dat er met grote buitenlandse partijen moest worden gecommuniceerd, dat er procedures aanhangig waren etc.

6.Het verweer van de notaris

6.1.
De notaris voert nog een derde niet-ontvankelijkheidsverweer dat specifiek ziet op de tegen hem gerichte klacht. Hij stelt zich op het standpunt dat die klacht niet nader is
onderbouwd, waardoor hij zich onvoldoende kan verweren tegen de verwijten die hem worden gemaakt.
6.2
Voor zover ook dit niet-ontvankelijkheidverweer wordt gepasseerd, voert de notaris aan dat hij het dossier voorafgaand aan het passeren zorgvuldig heeft bestudeerd en dat hij zich er tijdens de bespreking voorafgaand aan het passeren van heeft vergewist dat de te ondertekenen akte de door klagers gewenste inhoud had. Alle erfgenamen, hun adviseurs en hun advocaten, inclusief klager sub 1. hebben de akte van verdeling tijdig namelijk op 8 februari 2012 van de oud-notaris in concept ontvangen. Zij hebben alle gelegenheid gekregen om de inhoud van die akte zorgvuldig te bestuderen, te bespreken en om de rechtsgevolgen van de akte te onderzoeken.

7.De beoordeling m.b.t de klacht tegen de oud-notaris

7.1
Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
7. 2 Het verzoek van verweerders de behandeling van de zaak achter gesloten deuren te behandelen is door de voorzitter ter zitting afgewezen.
7.3
Met betrekking tot de niet-ontvankelijkheidsverweren die verweerders voeren, oordeelt de kamer dat daarvoor thans geen gronden meer zijn, nu genoemde volmachten door klagers zijn overgelegd en in repliek de klacht van klagers nader is onderbouwd.
7.4
Ten aanzien van de stelling van verweerders dat klagers deze procedure gebruiken als pressiemiddel om een schadevergoeding van verweerders te krijgen, oordeelt de kamer het volgende. Wat er ook zij van de bedoeling van klagers met deze klacht, het staat hen vrij het handelen of nalaten van verweerders ter beoordeling aan de kamer voor te leggen om te bezien of de handelwijze van de notaris dan wel kandidaat-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van artikel 93 lid 1 Wna oplevert. Dit verweer treft derhalve geen doel.
7.5
In de eerste inhoudelijke klacht verwijten klagers dat de notaris bij het verdelingsvoorstel betreffende de dagboekjes d.d. 4 september 2009 geheel is voorbijgegaan aan de eerder door alle erfgenamen geaccepteerde keuze van [naam]. Daarover oordeelt de kamer als volgt. Reeds op 6 maart 2009 heeft de oud-notaris een schikkingsvoorstel over verdeling van de dagboekjes toegezonden aan klagers. Nu klagers het klaagschrift op 27 augustus 2012 hebben ingediend, is dit klachtonderdeel derhalve niet-ontvankelijk. Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht immers slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Ten overvloede oordeelt de kamer dat dit klachtonderdeel ook ongegrond is om de navolgende reden. Het staat vast dat de oud-notaris twee voorstellen ter verdeling van de dagboekjes aan de erfgenamen en hun raadslieden c.q. adviseurs heeft toegezonden, te weten op 6 maart 2009 en op 4 september 2009, naar aanleiding van het daaromtrent gestelde in de vaststellingsovereenkomst van 17 februari 2009. In genoemde brieven betrof het beide keren een voorstel tot verdeling. In de laatstgenoemde brief heeft zij daarbij voorts verzocht om commentaar op de daarin voorgestelde verdeling teneinde de eventuele commentaren aan alle partijen te zenden en in een gezamenlijke bespreking met de adviseurs c.q. raadslieden op te lossen. De raadsman mr. J. Wildeboer van klager sub 1. heeft in zijn brief van 12 november 2009 aangegeven het niet eens te zijn met betreffend verdelingsvoorstel, waarna de oud-notaris daarop heeft gereageerd bij brief van 24 december 2009, waarin zij klager sub 1. heeft voorgesteld om in overleg te treden met de erfgenamen, hun adviseurs en advocaten. De erfgenamen zijn vervolgens onderling in overleg getreden zonder bemoeienis van de notaris. Vervolgens heeft de oud-notaris op 14 december 2011 bericht ontvangen dat de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst als genoemd onder u. van onderhavige beslissing hebben gesloten, waarin de dagboekjes aan [naam] zouden worden toebedeeld, hetgeen ook daadwerkelijk is geschied.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden oordeelt de kamer dat van enige schending van zorgvuldigheid door de oud-notaris geen sprake is.
De oud-notaris heeft zich in casu voldoende ingespannen voor klagers, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
7.6
De klacht betreffende de door de oud-notaris voorgestelde datum voor aandelenwaardering als genoemd in haar brief van 4 september 2009 beoordeelt de kamer als volgt. Vast staat dat klagers het eens waren over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 14 december 2011. Vast staat voorts dat klagers de verdelingsakte op 4 april 2012 hebben getekend. In de periode tussen 14 december 2011 en 4 april 2012 heeft de oud-notaris de concept verdelingsakte op 8 februari 2012 aan de erfgenamen toegezonden en heeft klager bij e-mailbericht van 14 februari 2012 zijn commentaar op de concept akte aan de oud-notaris laten weten. Daarop heeft de oud-notaris de concept akte aangepast. In genoemd commentaar wordt onderhavige klacht, - te weten de onjuiste datum van aandelenwaardering –, niet door klager genoemd. Ook in de bespreking voorafgaand aan de ondertekening van de akte van verdeling op 4 april 2012 heeft klager onderhavige klacht niet kenbaar gemaakt aan de oud-notaris of notaris.
Het stond klager vrij om al dan niet tot ondertekening van betreffende akte over te gaan.
Gelet op de binnen de familie bestaande conflicten tussen de erfgenamen na het overlijden van erflaatster, heeft de oud-notaris een datum als peildatum gekozen waarover overeenstemming bestond. Niet valt in te zien dat de keuze voor deze datum zodanig onjuist was dat de oud-notaris niet tot deze keuze heeft kunnen komen. De kamer acht dit klachtonderdeel in het licht van het voorgaande ongegrond.
7.7
Met betrekking tot het door de oud-notaris gestelde betreffende de vaststelling van de lening van [naam] als genoemd in de brief van 4 september 2009, oordeelt de kamer het volgende. In het licht van de feiten en omstandigheden als genoemd onder 7.4, stond het de oud-notaris vrij om onderhavig voorstel te doen. Op 14 februari 2012 noch op 4 april 2012 hebben klagers hun klachten hierover kenbaar gemaakt aan de oud-notaris en notaris.
De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
7.8
Klagers stellen voorts dat de oud-notaris de geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie betreffende de afwikkeling van de boedel aan notaris [A] te verstrekken. Dienaangaande oordeelt de kamer als volgt.
Ingevolge artikel 22 Wna is de notaris, voorzover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. De oud-notaris heeft in haar verweerschrift betwist dat door haar informatie aan mr. [A] is verstrekt, anders dan de mededeling dat de nalatenschap nog niet was afgewikkeld. Vast staat dat notaris mr. [A] vanaf 2000 als boedelnotaris was benoemd door de executeur-testamentair van erflaatster dhr.[naam]. Ook bevonden er zich nog goederen uit de nalatenschap in de kluis van zijn kantoor. Deze mededeling beschouwt de kamer als een handeling welke behoort tot de normale werkwijze van de oud-notaris in gesprek met de notaris welke zij heeft opgevolgd. De geheimhoudingsplicht strekt zich niet uit tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Ook uit de overige stukken van het dossier is de kamer voorts niet gebleken van mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht. Nu niet is komen vast te staan dat de oud-notaris haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden wordt dit klachtonderdeel derhalve ongegrond verklaard.
7.9
Met betrekking tot de klacht aangaande het lange tijdsverloop oordeelt de kamer het volgende. Vast staat dat bij de verdeling de rechtstreeks betrokkenen lange tijd verdeeld zijn geweest zodanig dat verschillende gerechtelijke procedures zijn gevoerd en onderling overleg is geweest zonder bemoeienis van de oud-notaris. Zulks heeft het niet eenvoudig gemaakt voor de oud-notaris om een standpunt dienaangaande in te nemen. De oud-notaris heeft haar werkzaamheden eind februari 2009 hervat nadat tussen partijen de eerste vaststellingsovereenkomst was gesloten en heeft begin 2011 de erfgenamen geïnformeerd dat zij eind 2011 zou defungeren. Dat na haar voorstel, neergelegd in het schrijven van 24 december 2009, om de erfgenamen opnieuw in onderling overleg te laten treden, zij in november 2011 bericht ontvangt dat de erfgenamen mogelijk overeenstemming bereiken en mitsdien geruime tijd is verstreken, kan alsdan niet aan haar verweten worden. Mitsdien acht de kamer dit klachtonderdeel ongegrond.
7.1
De klacht van klagers dat de oud-notaris iedere discussie uit de weg gaat, wordt door de kamer voorts als volgt beoordeeld. De brief met daarin het gestelde namens klager sub 1. van mr. J. Wildeboer d.d. 12 november 2009 en daarop de reactie van de oud-notaris d.d. 24 december 2009 is wellicht kort maar geven de kamer geen aanleiding om gegeven de omstandigheden van het geval en de overige feiten deze klacht gegrond te verklaren.

8.De beoordeling m.b.t. de klacht tegen de notaris

8.1
Met de klacht jegens de notaris waarin klager stelt dat deze onzorgvuldig zou hebben gehandeld bij het passeren van de akte van verdeling, overweegt de kamer als volgt. Geruime tijd voor de datum van 4 april 2012 hebben alle erfgenamen, hun raadslieden en adviseurs de akte van verdeling in concept ontvangen. Na het ontvangen commentaar daarop is het concept aangepast. De notaris heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij voorafgaand aan het passeren van de verdelingsakte zich er van heeft vergewist dat de te ondertekenen akte de door klagers gewenste inhoud had. Niet is gebleken dat dit niet zo was. De notaris heeft derhalve de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Van andere omstandigheden welke een eventuele schending van de zorgvuldigheid door de notaris zouden moeten vormen, is de kamer ook overigens niet gebleken. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
8.2
Ten slotte oordeelt het kamer ten aanzien van de door de oud-notaris en de notaris te betrachten vereiste zorgvuldigheid nog het volgende. Klagers hebben veelvuldig hun raadslieden en hun adviseurs geconsulteerd bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Zowel de oud-notaris als de notaris mochten er dan ook op vertrouwen dat klagers de juridische consequenties van bijvoorbeeld de rechterlijke uitspraken, het verdelingsvoorstel, van de buiten hen overeengekomen afspraken met de erfgenamen en van de concept verdelingsakte volledig onderkenden en begrepen.
8.3
Dat leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De kamer voor het notariaat:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter, mrs. O.J. van Leeuwen,
E.E. von Wolzogen Kühr, J.P. van Harseler en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.
mr. M. Land-Smorenburg, mr. J.A.J. Peeters,
secretaris. voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden
kennisgeving.