12.9veroordeelt [X] tot betaling aan elk van de kleinkinderen van een bedrag van USD 47.274,13 (zevenenveertigduizend tweehonderd vierenzeventig Amerikaanse dollars en dertien dollarcent), althans naar keuze van de kleinkinderen de tegenwaarde daarvan in euro, berekend op 23 november 2005, vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar vanaf 24 augustus 1998; (…)”
Klagers sub 1., 3. en 4. hebben hoger beroep tegen beide vonnissen ingesteld. Bij arrest van 3 juli 2008 is het vonnis van 23 augustus 2006 vernietigd, voor zover daarbij een geldvordering van klagers sub 1., 3. en 4. op [Y] was afgewezen. Opnieuw rechtdoende heeft het gerechtshof Amsterdam [Y] veroordeeld om aan de boedel van erflaatster een bedrag van in hoofdsom € 736.248,41 te betalen. Voor het overige zijn de vonnissen in stand gelaten. Het arrest bevat voor zover van belang de volgende overwegingen: “(…) Zoals hiervoor overwogen merkt het hof betalingen aan de limited aan als betalingen aan [Y]. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de betalingen aan [Y] via de limited (…) (een serie betalingen van erflaatster aan [Y] kort nadat [Y] identieke bedragen aan erflaatster had overgemaakt, zo begrijpt de kamer voor het notariaat) als leningen aan [Y] van zijn moeder hebben te gelden, danwel als schenkingen van [erflaatster] aan [Y], (…). Uit het hiervoor geciteerde briefje van [erflaatster] blijkt dat zij weliswaar geld leende aan haar kinderen, maar dat terugbetaling regel was. Dat blijkt ook uit de verschillende brieven van [Y] aan en overeenkomsten met zijn moeder over zijn lening. Indien [erflaatster] [Y] schenkingen had willen doen (…), is daarvoor wel een heel omslachtige weg gekozen. (…) De stelling van [Y] dat de betalingen aan de limited zijn aan te merken als schenkingen komt het hof dan ook niet aannemelijk voor. (…)”
Op 17 februari 2009 hebben de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst gesloten, die voor zover van belang de volgende bepalingen bevat:
“(…)
3. [Y] ([Y], kamer voor het notariaat) levert voor het einde van de maand alle dagboeken in bij de boedelnotaris mevrouw[de oud-notaris], ter verdeling tussen de erfgenamen zoals dit na raadpleging van de erfgenamen door haar zal worden bepaald.
4. De omvang van het bedrag dat door de moeder van de kleinkinderen onder haar lening van de overledene aan de boedel nog moet worden terugbetaald, zal worden vastgesteld door [de oud-notaris] aan de hand van haar dossier, nadat de erfgenamen en de moeder van de kleinkinderen door de notaris zijn geconsulteerd. (…)
7. Alle erfgenamen zullen het daarheen leiden dat (…)[de oud-notaris] thans overgaat tot zo spoedig mogelijke definitieve vaststelling van de boedel en verdeling gevolgd door toedeling van de boedel, (…)”
De oud-notaris heeft bij brief van 6 maart 2009 met betrekking tot de verdeling van de dagboekjes een brief verzonden aan klager sub 1 en klaagster sub 2, waarin – voor zover van belang – wordt vermeld:”(…) In het schikkingsvoorstel is onderpunt 3 het volgende voorgesteld omtrent de verdeling van deze dagboeken, namelijk dat de boekjes bij mij worden afgeleverd (hetgeen inmiddels is geschied) ter verdeling tussen de erfgenamen zoals dit na raadpleging van de erfgenamen door mij zal worden bepaald. (…) Gaarne verneem ik van u na welke boekjes uw voorkeur uitgaat. (…)”
De oud-notaris heeft bij brief van 4 september 2009 een voorstel voor de verdeling van de nalatenschap gedaan. Deze brief luidt voor zover van belang als volgt:
“Bijgaand treft u aan de verdeling van het vermogen nagelaten door mevrouw [erflaatster].
Allereerst mijn excuses dat het wat te lang op zich heeft laten wachten dat ik het voorstel aan u kan doen toekomen.
(…)
In de periode na het overlijden van [erflaatster] tot heden (bijna negen jaar) is gefaseerd een groot gedeelte van het door haar nagelaten vermogen uitgekeerd aan haar erven en legatarissen. Bij arrest van 3 juli 2008 van het hof te Amsterdam is bepaald dat de nalatenschap vergroot dient te worden met de schuld van de heer[Y] aan de nalatenschap (op de wijze zoals is aangegeven in dat arrest). Door de raadsman van [naam], de heer [naam] en de heer[naam] is deze schuld per 31 augustus 2008 berekend. De heer[Y] heeft per 31 augustus 2008 1/3 deel van die schuld voldaan aan de nalatenschap, welk deel kort daarna is verdeeld tussen de andere erven. Voorts is in de zogenaamde vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2009 de hoogte van de schuld van de heer[Y] vastgesteld op het nog 2/3 verschuldigde deel van de schuld per 31 augustus 2008. In dat kader heb ik de verdeling laten plaatsvinden tegen 31 augustus 2008, hetgeen is af te leiden uit de berekeningen in de bijlage.
In de tussen de erven gesloten zogenaamde vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2009, zijn voorts twee overige punten aan mijn oordeel over gelaten te weten: de dagboekjes (C) en de lening van mevrouw [naam] (D). (…)
C. Dagboekjes
(…)
Alle argumenten gehoord hebbende en het vonnis van de rechtbank Amsterdam, het arrest van het Hof te Amsterdam en voormelde overeenkomst bestudeerd hebbende, kom ik tot het volgende oordeel.
Aan U allen is bevolen door de rechtbank te Amsterdam om ten overstaan van mij over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van [erflaatster] van onder meer de roerende zaken die zijn/waren opgeslagen bij [naam] te [plaats] en in de kluis van [A] (…).
Tijdens de dagen die wij nodig hadden om de opgeslagen roerende zaken te verdelen bleek dat de dagboekjes niet in de opslag aanwezig waren. De verdeling van die dagboekjes valt derhalve buiten de beslissing van voormelde rechtbank en berust op de, na het vonnis van voormelde rechtbank, tussen de erven gesloten overeenkomst. Mij is gebleken dat de erven van de heer [X] geen behoefte hebben aan de dagboekjes. De dagboekjes kunnen dan ook worden verdeeld in gelijke delen tussen de heer [Y] aan de ene kant en mevrouw[naam], de heer [naam] en de heer[naam] aan de andere kant, waarbij de heer [Y] 3 boekjes kiest en mevrouw[naam], de heer[naam] en de heer [naam] ieder een boekje enzovoorts. Bij gelijke keuze beslist het lot. Nadat de boekjes op deze wijze zijn verdeeld, dienen voornoemden toe te staan dat de door hen verkregen boekjes gekopieerd kunnen worden voor de andere partij(en). (…)
D. Lening mevrouw [naam]
(…)
Per 1 januari 1992 bedroeg de schuld NLG 680.000. Per 16 december is NLG 461.762 afgelost. Per 1 januari 1993 bedroeg de schuld dan ook NLG 218.238. Per 1993 is NLG 16.000 aan rente betaald, hetgeen overeenstemt met 6% van NLG 200.000. Volgens de heer[naam] diende de lening in 1993 NLG 200.000 te bedragen. Ik heb geen bewijs gezien van een additionele aflossing van NLG 18.238 in 1993 of daarvoor. Omdat in 1993 6% rente is betaald over NLG 200.000 zal ik voor de vaststelling van de schuld van mevrouw [naam] de aanname maken dat de schuld per 1 januari 1993 NLG 200.000 bedroeg.
In aanvulling op het bovenstaande zijn mij door partijen documenten overgelegd waaruit blijkt dat rente betalingen hebben plaatsgevonden in 1992, 1993, 1994 (2x), 1995, 1996, 1997, 1998 en 1999. Voorts zijn mij documenten overgelegd, waaruit blijkt dat [erflaatster] alle bedragen (behalve de aflossing in 1992) heeft terugbetaald aan mevrouw [naam]. De terugbetalingen in 1992, 1993 en 24 januari 1994 zijn aangemerkt als gift. De overige terugbetalingen hebben geen kenmerk. Voorts heeft de heer [naam] mij gemeld dat de betalingen een belastingtechnisch doel hadden. Hij doelde daarmee op de destijds nog bestaande fiscale aftrek van rente (…). Op basis van die informatie kom ik tot de conclusie dat de rentebetalingen van 29 december 1994 tot en met 1 november 1999 feitelijk niet betaald zijn, omdat deze door mevrouw [naam] kort daarop weer zijn teruggestort. Dat strookt ook met de redenering van het Hof te Amsterdam in haar arrest met betrekking tot de serie betalingen van en naar de heer[Y]. Dat betekent dat ik de rente van 6% heb berekend van 1 januari 1995 tot en met 31 augustus 2008 over een bedrag van NLG 200.000. Die rente komt tezamen met de hoofdsom van NLG 200.000 op EUR 201.319,18. Dit bedrag is meegenomen in de verdeling. (…)
Indien partijen het niet eens kunnen worden over deze verdeling na het gezamenlijke overleg en binnen een redelijke termijn, beschouw ik mijn taak als beëindigd en zal ik mijn opdracht teruggeven aan de rechtbank te Amsterdam. (…)”
Op 12 november 2009 heeft de advocaat van klager sub 1. de oud-notaris een brief geschreven waarin hij heeft aangegeven niet akkoord te gaan met het verdelingsvoorstel, onder andere omdat hij zich niet kan vinden in het door de oud-notaris gedane voorstel omtrent de lening van [naam], de gehanteerde datum voor de bepaling van de waarde van de aandelen en de dagboeken. De advocaat heeft daarin voorts verzocht om een nieuwe berekening van de hoogte van de lening, een nieuwe verdeling op te stellen uitgaande van een waardebepaling van de aandelen per 11 maart 2009 en om een nieuw voorstel met betrekking tot de dagboekjes te doen.
De oud-notaris heeft daarop gereageerd bij brief van 24 december 2009 waarin zij schrijft - voor zover van belang - : “Wat betreft uw brief van 12 november moet ik u melden dat de inhoud van die brief voor mij geen ander licht heeft geworpen op hetgeen door mij is uiteengezet in mijn brief van 4 september en ook mij niet tot andere inzichten heeft gebracht omtrent de lening, de waardering (met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid), de dagboeken en uiteraard niet met betrekking tot uw slotopmerkingen.”
Een e-mail van klager aan de oud-notaris van 31 mei 2011 luidt als volgt: “Gisteren kwam ik [A] tegen op de oratie van [naam]. Hij wist mij allemaal details van recente gebeurtenissen in ons dossier (de afwikkeling van de nalatenschap van mijn grootmoeder) te melden. Toen ik hem vroeg hoe hij dit wist vertelde hij mij: “[de oud-notaris] is uit de school geklapt!”. Wat is hiervoor uw verklaring? (…)
Op 1 juni 2011 heeft de oud-notaris geantwoord:
“In antwoord op uw onderstaande email deel ik u mede mijn collega mr [A] inderdaad enige tijd geleden ontmoet te hebben en wel tijdens een bijeenkomst waar hij als notaris optrad en ik als een van de bestuursleden.
In afwachting van het ondertekenen van de stukken vroeg [A] mij naar de stand van zaken omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van uw grootmoeder aangezien zoals u zich wellicht kunt herinneren ook betrokken daarbij is geweest. Ik heb hem gemeld dat mijn werkzaamheden helaas nog niet hebben geleid tot een afronding. Welke andere details[A] u heeft medegedeeld zijn mij uiteraard niet bekend en aangezien ik dat niet weet zal ik hem een dezer dagen daarover benaderen.
Bij e-mail van 10 juni 2011 heeft de oud-notaris haar antwoord aldus vervolgd: “Hierbij deel ik u mede inmiddels met mijn collega [A] te hebben gesproken. Mede naar aanleiding van dat gesprek blijf en ben ik van mening dat ik mijn geheimhoudingsplicht met het intercollegiaal overleg dat wij toentertijd hadden niet te hebben geschonden. (…)
Op 14 december 2011 hebben de erfgenamen overeenstemming over de verdeling bereikt en is een tweede vaststellingsovereenkomst getekend.
De oud-notaris is gedefungeerd met ingang van 1 januari 2012.
Op 8 februari 2012 wordt door de oud-notaris de concept verdelingsakte aan de erfgenamen toegezonden.
De notaris, een kantoorgenoot van de oud-notaris, heeft op 4 april 2012 de akte van verdeling als genoemd onder r. gepasseerd. Daaraan gehecht is de vaststellingsovereenkomst tussen [Y] en klagers sub 1, 3 en 4 waarin onder meer het volgende is overeengekomen: “(…) 1. [Y] betaalt aan de kleinkinderen buiten de boedel om een bedrag van € 118.000,-- door welke betaling de geschillen tussen partijen met betrekking tot de waarde aandelen en lening moeder van de kleinkinderen definitief en in volle omvang uit de wereld zijn. (…) 2. Alle dagboekjes van de overledene zijn in het bezit van [de oud-notaris]. [Y] gaat er mee akkoord dat zij aan [naam] worden afgegeven, zodat [naam] over alle dagboekjes van de overledene zo snel mogelijk kan komen te beschikken. 3. Partijen accepteren in het licht van hun afspraken als vermeld onder 1 en 2 hiervoor de berekeningen van en de verdeling als voorgesteld door [de oud-notaris] in en bij haar brief aan de erfgenamen van 4 september 2009, met dien verstande dat zij [de oud-notaris] wel zullen verzoeken om de verdeling van de dagboeken aan het gestelde sub 2 aan te passen (…).”
Later diezelfde dag heeft klager sub 1. een e-mail aan notaris [B] (een kantoorgenoot van verweerders) geschreven, die voor zover van belang luidt: “(…) Geruime tijd geleden heeft [de oud-notaris] een concept verdeling opgezet inzake de afwikkeling van de boedel van [erflaatster]. Bij deze opstelling is ze te kort geschoten. In deze opstelling zijn zeer grote fouten gemaakt. (…) Deze opstelling leidt ertoe dat andere erfgenamen bevoordeeld zijn ten laste van mijn familie. (…) Nu de erfenis is afgewikkeld houd ik uw kantoor aansprakelijk voor het opstellen van deze onjuiste concept akte en de schade die daar voor onze staak is uit voortgekomen. (…)”
Op 5 april 2012 heeft [de notaris] een e-mail aan klager sub 1 geschreven, die voor zover van belang luidt:”(…) Een notariële akte heeft volledige bewijskracht (te vergelijken met een rechterlijk vonnis) en door ondertekening daarvan zijn partijen gebonden. Indien zij het niet eens zijn met de inhoud, dienen zij niet te tekenen. Bij het ondertekenen heeft u enkel een voorbehoud gemaakt over onze kosten. (…)”
Op 11 februari 2013 heeft de secretaris van de kamer voor het notariaat klager sub 1. verzocht volmachten over te leggen, ondertekend door [naam], [naam] en [naam], welke vervolgens zijn ontvangen door de kamer.