Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De beoordeling
Bij deze wil ik Carlande Dienstverlening aanmelden bij PFVervoer. Dit betreft een nieuwe aanmelding. Begin 2010 is Carlande Dienstverlening gestart met het detacheren van chauffeurs binnen het beroepsgoederenvervoer over de weg. In eerste instantie was onduidelijk of de medewerkers aangemeld dienden te worden bij STIPP of bij PFVervoer. Inmiddels hebben wij hier uitsluitsel over ontvangen dat Carlande Dienstverlening aan de voorwaarden voldoet van PFVervoer. Graag ontvang ik van u een tegenbericht met de te volgen stappen. (..)”(iii) Bij brief van 21 september 2010 heeft Pensioenfonds aan Carlande, ter attentie van [appellant], op het adres van Carlande te Berkhout onder meer het volgende geschreven:
U heeft niet gereageerd op onze herhaaldelijke verzoeken om mee te werken aan de vaststelling of uw onderneming onder de werkingssfeer van het Pensioenfonds Vervoer valt (Verplichtstelling). Wij hebben echter zelf vastgesteld dat uw onderneming onder de werkingssfeer valt. (…) Uw bedrijf is vanaf 2 februari 2010 aangesloten bij Pensioenfonds Vervoer (..). Dit betekent dat u bent aangesloten op de volgende verplichte regelingen:
(vi) Blijkens een uittreksel uit het handelsregister is Carlande per 12 januari 2011 opgeheven. [appellant] is tot de opheffing beherend vennoot van Carlande gebleven.
€ 380,- aan BTW. Zij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat Carlande gelet op haar bedrijfsactiviteiten onder de verplichte werkingssfeer van het Bedrijfstakpensioenfonds valt, dat Carlande gehouden is tot betaling van pensioenpremies voor haar werknemers, dat Carlande ondanks diverse aanmaningen in gebreke is gebleven met het doen van een opgave betreffende haar werknemers, dat Pensioenfonds daarom gerechtigd is tot het opleggen van ambtshalve aanslagen, dat zij daarbij de proportionaliteit in acht heeft genomen en dat [appellant] als beherend vennoot van Carlande tot betaling van deze aanslagen kan worden aangesproken. [appellant] heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd.
eerste griefklaagt over het oordeel van de kantonrechter dat Carlande (en later [appellant]) nimmer opgave hebben gedaan aan Pensioenfonds van de loon- en premiegegevens van haar werknemers. De
tweede griefis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Pensioenfonds gerechtigd was de verschuldigde premies ambtshalve vast te stellen. De
derde griefbetreft het oordeel van de kantonrechter dat Carlande over de gehele periode (februari 2010 tot en met januari 2011) de gevorderde premies dient te voldoen en de
vierde griefbetreft het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] als beherend vennoot aansprakelijk is voor de schulden van Carlande.
Met ontsteltenis nam ik kennis van een hele serie aangetekende brieven van personeel dat bij Carlande in dienst is. Het handschrift op de aangetekende retourstrook en het feit dat alle brieven exact hetzelfde zijn doet mij vermoeden dat deze actie door u gecoördineerd is. Bovendien betreft het personeel die voor uw klant Mediq werkzaam zijn. (..)
Geachte heer [appellant], tot op heden heb ik van u geen salaris ontvangen over de periode juni, augustus en september.(..) Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik melding te maken dat ik per 15 september in dienst treedt bij intermediair4u.eu. Alle correspondentie kunt u naar mijn huisadres toezenden, vermeld op de aangetekende strook en bij u reeds in uw administratie bekend (..)”.
Met het enkele overleggen van de desbetreffende ontslagbrieven heeft Carlande evenmin de nodige gegevens verstrekt om deze werknemers per 15 september 2010 als deelnemer bij Pensioenfonds af te melden. Bovendien is met ontslagname van in totaal negentien werknemers per 15 september 2010 en een werknemer per 10 november 2010, gezien de mededeling van [appellant] in de conclusie van antwoord dat Carlande ‘ongeveer 30’ werknemers had, geenszins komen vast te staan dat Carlande na genoemde data helemaal geen werknemers meer in dienst had. De ambtshalve aanslagen van Pensioenfonds zijn immers gebaseerd op tien werknemers, precies het aantal waarover in dit geding niets bekend is, uitgaande van de eigen opgave van [appellant]. De bankafschriften van Carlande rechtvaardigen evenmin de conclusie dat er geen premieplichtig personeel meer in haar dienst was.
Het aanbod van [appellant] bij pleidooi om al zijn stellingen te bewijzen door Van den Berg, voormalig bestuurder van Drechtsteden Transport Service B.V. en mevrouw [X], voormalig beherend vennoot van Carlande, als getuige te horen, wordt gepasseerd. [appellant] heeft niet de voor het beoordelen van de verzekeringsplicht van de werknemers die te eniger tijd bij Carlande in dienst waren, noodzakelijke gegevens in het geding gebracht en aldus zijn stellingen ter zake onvoldoende concreet onderbouwd en toegelicht, zodat aan bewijslevering op dit punt niet kan worden toegekomen.