Uitspraak
1.[geïntimeerde sub 1],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
fraud) en leugenaar (
liar) is: zij zou onder meer niet haar echte naam gebruiken, liegen over haar leeftijd en liegen over haar functie bij verschillende organisaties.
restraining orders). [appellante] is niet op de zitting verschenen. Genoemd Superior Court heeft op 12 december 2011 (tot die datum golden vanaf 14 september 2011
temporary restraining orders) bepaald dat het [appellante] tot 10 december 2014 verboden is contact op te nemen met [geïntimeerden], zich over hen uit te laten op internet, zich als ware zij hen uit te laten en inbreuk op hun auteursrechten te maken. Verder heeft het Superior Court bepaald dat [appellante] al haar berichten en die van haar aliassen over [geïntimeerden] van internet dient te verwijderen. Op 27 december 2011 zijn deze verboden en dit gebod (verder tezamen: de
restraining orders) aan [appellante] betekend. Ook daarna is [appellante] doorgegaan met het berichten over [geïntimeerden].
restraining ordersniet door de Nederlandse rechter te worden erkend om de vorderingen van [geïntimeerden] in dit kort geding toewijsbaar te doen zijn. De Nederlandse rechter dient immers zelfstandig, op basis van de door hem aannemelijk geachte feiten en omstandigheden, op de door [geïntimeerden] ingestelde vorderingen te beslissen. De omstandigheid dat naar buitenlands recht, in dit geval Amerikaans recht, moet worden beoordeeld of de litigieuze berichten onrechtmatig zijn doet daaraan niet af. Deze omstandigheid leidt er - anders dan [appellante] betoogt - evenmin toe dat het door [geïntimeerden] gevraagde gebod uitsluitend toewijsbaar is, indien “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststaat” dat de berichten waarvan de verwijdering wordt verzocht naar Amerikaans recht onrechtmatig zijn. Waar het om gaat is slechts of het hier een spoedeisende zaak betreft waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist (art. 254 Rv). Dat de vorderingen naar Amerikaans recht moeten worden beoordeeld is geen reden aan te nemen dat voor de toewijzing ervan een terughoudender criterium moet worden gehanteerd dan wanneer die beoordeling naar Nederlands recht zou moeten plaatsvinden. Ten slotte is - anders dan [appellante] kennelijk beoogt te stellen - een uitspraak waarbij een of meer van de geldvorderingen van [geïntimeerden] worden toegewezen niet constitutief of declaratoir van aard. Al hetgeen [appellante] in dit verband in haar toelichting (onder c) verder aanvoert moge relevant zijn in het kader van de vraag of deze geldvorderingen toewijsbaar zijn, het kan niet leiden tot het oordeel dat die vorderingen zich niet voor behandeling in kort geding lenen. Het voorgaande geldt - het hof merkt dit op naar aanleiding van het door [appellante] in de toelichting op haar tiende grief onder a gestelde - ook ten aanzien van de vordering tot de vergoeding van punitieve schade.
grief 2 in principaal appelheeft [appellante] geen belang, omdat naar het oordeel van het hof voor de beoordeling van de zaak niet van belang is of de
restraining ordersterecht zijn afgegeven noch of [appellante] zich daaraan diende te houden. Eventuele gegrondheid van de grief kan dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
threatening”. De grief is gegrond, omdat geen van de desbetreffende door [geïntimeerden] (als onderdeel D van dvd 2 in eerste aanleg) in het geding gebrachte uitingen van [appellante], hoe onsmakelijk doorgaans ook, een voldoende reële en concrete bedreiging van [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 2] bevat en daarom niet als
threateningkan worden beschouwd. Weliswaar wenst [appellante] met name [geïntimeerde sub 2] de dood en/of pijn toe en fantaseert zij daarover, zij geeft niet aan dat zij daarvoor zelf zal gaan zorgen of dat door anderen zal laten doen. Het blijft daarom in feite bij “
idle talk”. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 2] zich door deze uitingen bedreigd voelden is onvoldoende om anders te kunnen oordelen. [geïntimeerden] hebben, ten slotte, onvoldoende duidelijk gemaakt dat [appellante] in haar na het bestreden vonnis gedane uitingen, zoals vermeld onder 15.1 tot en met 15.15 van de memorie van antwoord/grieven, zich aan bedreiging van hen heeft schuldig gemaakt. Wat een en ander betekent voor de toewijsbaarheid van de gevorderde voorzieningen zal hierna, onder 3.13, aan de orde komen.
Strategic Lawsuit Against Public Participationwetgeving (
Slapp Statutes) in de staat Californië grote ruimte biedt aan de vrijheid van meningsuiting, indien daarbij een publiek belang kan worden aangenomen en/of een publieke zaak kan worden gediend en dat de vraag of iemand een eco-terrorist is of radicale veganistische opvattingen heeft van publiek belang is. Volgens [appellante] komt deze door de
Slapp Statutesgegarandeerde grote ruimte haar te meer toe, nu zij heeft bericht over een “in de kringen van dierenactivisten en tegenstrevers” publiek figuur als [geïntimeerde sub 2] (die bovendien volgens haar pleitbezorger en/of supporter is van, kort gezegd, enkele discutabele organisaties), respectievelijk over de zich als filmmaker en mediafiguur als een openba-re persoonlijkheid en publieke figuur profilerende [geïntimeerde sub 1], nu deze zich laat gelden als sympathisant van de opvattingen van [geïntimeerde sub 2] en de door haar gesteunde dierenrechtenor-ganisaties en zich als boegbeeld van extreem veganisme in een advertentiecampagne laat gebruiken. Volgens [appellante] heeft zij vanwege dat publieke belang ook het recht om te beledigen, te shockeren, verwarring te zaaien of te beschimpen. In dit verband wijst zij erop dat een door haar verricht onderzoek naar [S], een van de door [geïntimeerden] opgevoerde getuigen van de door hen gestelde belaging, door een daartoe bevoegde instantie is geanalyseerd en voor strafrechtelijk onderzoek (kennelijk ten aanzien van die Smith) is overgedragen aan het
Federal Bureau of Investigation(
FBI). Vanwege al het voorgaande acht [appellante] onbegrijpelijk het oordeel van de voorzieningenrechter dat onaannemelijk is dat de internetberichten zijn geplaatst om het publiek te waarschuwen over de extremistische opvattingen van [geïntimeerden] en dat deze berichten veeleer ernstige beschimpingen zijn.
defamation” kent, dat in essentie slechts met het Nederlandse laster overeenkomt. Anders gezegd - in de bewoordingen van [appellante] - “De waarheid is een absoluut verweer tegen de beschuldiging van “defamation”.” Hoewel dit op zichzelf juist is, kan dit op grond van het volgende niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. De voorzieningen-rechter heeft in overweging 4.5 van het bestreden vonnis, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
(leugenaar) enfraud
(oplichter). [geïntimeerde sub 2] zou volgens de berichten liegen over persoonlijke kwesties, zoals haar leeftijd, naam en afkomst maar ook over zakelijke kwesties, zoals bedrijven waarvoor zij werkzaamheden zou verrichten terwijl dat volgens [appellante] niet het geval is. Verder wordt [geïntimeerde sub 1] in de berichten neergezet als een psychopaat en als iemand die [appellante] met [geïntimeerde sub 2] heeft bedrogen. Deze beweringen tasten de eer en goede naam van eisers ([geïntimeerden]; hof) aan. Daarbij is met name ook van belang dat [appellante] berichten met voornoemde inhoud naar zakenrelaties van eisers heeft gestuurd. [appellante] heeft op geen enkele wijze ondersteuning van haar beweringen aangeboden, maar zelfs al zouden haar beweringen juist zijn dan nog is de wijze waarop [appellante] daarover bijzonder veelvuldig bericht als onwettig aan te merken.”
defamationvan [geïntimeerden] opleveren. Dit is naar Amerikaans recht ontoelaatbaar en onrechtmatig. De voorzieningenrechter heeft derhalve het Amerikaan-se recht in zoverre juist toegepast. Bij deze stand van zaken kunnen de merites van haar (subsidiaire) oordeel in de passage die begint met “maar zelfs al zouden haar beweringen juist zijn” onbesproken blijven.
defamationvan [geïntimeerden] zijn. Dit heeft zij echter (in de toelichting op de grief) niet althans onvoldoende gedaan. Het hof wil, voorts, wel aannemen dat, zoals [appellante] (onder k) stelt, onder bepaalde omstandigheden het gebruik van de term “
liar” niet lasterlijk is (en dus geen
defamationis), gegeven het feit dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat onaannemelijk is dat de beweringen van [appellante] juist zijn, had [appellante] dienen te concretiseren waarom zij [geïntimeerde sub 2] toch voor
liarmocht uitmaken. [appellante] merkt (onder l) weliswaar op dat zij “kan (…) menen” dat [geïntimeerde sub 1] haar met [geïntimeerde sub 2] heeft bedrogen op een ander vlak dan het seksuele of relationele, maar zij stelt niet (voldoende concreet) dat haar desbetreffende berichten daadwerkelijk die (andere) strekking hadden en dit is overigens ook niet aannemelijk geworden.
defamationvan [geïntimeerden] opleverden een ander toetsingskader heeft gehanteerd dan het rechtens juiste.
grief 5 in principaal appelbetoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter in overweging 4.8 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] schuldig is aan bedrog van [geïntimeerden]. De grief is gegrond, omdat [geïntimeerden] niet aannemelijk hebben gemaakt dat [appellante] hen - naar Amerikaans recht - heeft bedrogen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [geïntimeerden] - anders de voorzienin-genrechter overweegt - in eerste aanleg bedrog niet aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd. De opmerkingen te dezen van de Californische
attorney[C], vervat op pagina 33 van zijn (als productie 7 bij memorie van antwoord/ grieven overlegde)
legal opinionvan 29 januari 2013, waarnaar [geïntimeerden] in antwoord op deze grief slechts verwijzen, zijn onvoldoende om anders te kunnen oordelen. [geïntimeerden] hebben, ten slotte, onvoldoende duidelijk gemaakt dat [appellante] in haar na het bestreden vonnis gedane uitingen, zoals vermeld onder 15.1 tot en met 15.15 van de memorie van antwoord/grieven, zich aan bedrog van hen heeft schuldig gemaakt. Wat een en ander betekent voor de toewijsbaarheid van de gevorderde voorzieningen zal hierna, onder 3.13, aan de orde komen.
. [appellante] is met deze stroom van berichtgeving doorgegaan ook nadat eisers haar hadden verzocht ermee te stoppen, en zelfs nadat de Superior Court te Los Angeles daartoeRestraining Orders
had uitgevaardigd. Daarmee levert het gedrag van [appellante] naar Amerikaans recht stalking op, waarvoor geen rechtvaardiging is te vinden in de vrijheid van meningsuiting.”
threateningvan [geïntimeerden] doet er niet aan af dat [appellante] niet althans onvoldoende heeft bestreden dat zij bijna dagelijks over [geïntimeerden] heeft bericht op een wijze die bij hen angst inboezemde en reputatieschade aanrichtte. Evenmin heeft [appellante] bestreden dat zij met die berichtgeving is doorgegaan nadat [geïntimeerden] haar hadden verzocht daarmee op te houden en nadat de
restraining orderswaren uitgevaardigd. Of die
restraining orders, waaromtrent de voorzieningenrechter (eveneens in overweging 4.8 van het bestreden vonnis) onweersproken heeft geoordeeld dat zij aan [appellante] zijn betekend, terecht zijn afgegeven en of [appellante] zich daaraan diende te houden is in dit kader niet van belang; feitelijk staat vast dat [appellante] de haar bekend gemaakte
restraining ordersheeft genegeerd. Derhalve is, zoals ook de voorzieningenrechter heeft vastgesteld, sprake van een
pattern of conduct(bij [appellante]) dat als
(civil) harassment(van [geïntimeerden]) kan worden gekwalificeerd en dat daarom, mede in aanmerking genomen het oordeel van het hof over de grieven 4 en 6 in principaal appel, niet wordt beschermd door het
first amendmentvan de Amerikaanse grondwet. Niets van wat [appellante] in de toelichting op de grief verder naar voren heeft gebracht leidt tot een ander oordeel.
harassmentvan hen of een hunner kan worden aangemerkt.
harassmentdoor [appellante].
harassmentvan [geïntimeerden] door [appellante]. Ook de berichten die op zichzelf geen
defamationopleveren of gepaard gaan met identiteitsdiefstal maken deel uit van dat
harassment. Er bestaat daarom geen aanleiding om berichten van [appellante] die op zichzelf (naar Amerikaans recht) niet onrechtmatig zijn van het uitgesproken verbod en gebod uit te zonderen.
grief 11 in principaal appel, die tegen de oplegging van dwangsommen is gericht en uitsluitend voortbouwt op de op het uitgesproken verbod en gebod betrekking hebbende grieven, eveneens faalt.
grief 10 in principaal appel, voor zover nog niet besproken onder 3.4, keert [appellante] zich tegen de toewijzing door de voorzieningenrechter van de door [geïntimeerden] gevorderde schadevergoeding.
injunction suit, daarmee is niet gegeven dat de Amerikaanse openbare orde zich er (tevens) tegen verzet dat dergelijke schadevergoeding door de Nederlandse rechter in een in Nederland gevoerd kort geding wordt toegewezen. Dat dit niettemin het geval is kan het hof - bij gebreke van een door [appellante] op dit punt gegeven duidelijke toelichting - niet concluderen. De grief faalt dan ook in zoverre.
grief II in incidenteel appel, waarbij zij hun vordering ter zake van immateriële schade aldus hebben vermeerderd dat zij te dier zake thans ieder € 7.500,= vorderen - onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die ertoe nopen [appellante] tot een groter voorschot met betrekking tot de onderhavige schade te veroordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. De vermeerderde vordering te dezen zal dan ook worden afgewezen.
Rule26 uit
ChapterIV van de
Federal Rules of Procedureonvoldoende zijn gespecificeerd: er zijn aanzienlijke bedragen in rekening gebracht voor ongespecifi-ceerde werkzaamheden van anonieme Californische advocaten, waarbij een urenverantwoording ontbreekt. Volgens [geïntimeerden] echter is te dezen niet voormelde
Rulemaar Nederlands recht van toepassing omdat het om formeel recht gaat. Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden], ook indien zij veronderstellenderwijs in dit standpunt worden gevolgd, noch met de door hen overgelegde stukken noch anderszins voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ieder een schade ter grootte van voormeld bedrag hebben geleden. Bedoelde stukken, in het bijzonder de overgelegde nota’s, zijn zelfs dusdanig algemeen en onbepaald van aard dat [appellante] zich daartegen niet naar behoren kan verweren. Wel acht het hof voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [appellante] ieder ten minste een materiële schade van € 5.000,= hebben geleden, reden waarom de te dezen gevorderde voorschotten terecht in zoverre zijn toegewezen. Het door [geïntimeerden] te dezen meer gevorderde zal - onder vernietiging in zoverre van het bestreden vonnis - alsnog worden afgewezen. Waar [geïntimeerden] in de toelichting op
grief II in incidenteel appelhun eis met betrekking tot de onderhavige schadepost hebben vermeerderd tot telkens € 34.866,70 en geen stukken hebben overgelegd die tot een ander oordeel nopen, zal hun desbetreffende (vermeerderde) vordering eveneens worden afgewezen.
grief II in incidenteel appelgevorderde - verruiming/uitbreiding van de door de voorzieningenrechter opgelegde verboden en/of het door deze uitgesproken verbod, het verhogen van de dwangsommen en/of het door de voorzieningenrechter te dier zake bepaalde maximum van € 25.000,= en/of het toestaan van de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang, reden waarom de desbetreffende gevorderde voorzieningen, zoals in hoger beroep gewijzigd, alle zullen worden geweigerd.