In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, betreffende de aanslagen precariobelasting die zijn opgelegd voor het jaar 2008. De belanghebbende, eigenaar van percelen grond en dammen, betwist de rechtmatigheid van deze aanslagen. De procedure is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank te Rotterdam, die de aanslagen had vernietigd, maar deze uitspraak werd door het gerechtshof 's-Gravenhage in hoger beroep herroepen. De Hoge Raad heeft vervolgens de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor nadere beoordeling.
De kern van het geschil betreft de eigendom van de grond onder de dammen. Belanghebbende stelt dat hij in 1986 eigenaar is geworden van deze grond, terwijl de heffingsambtenaar aanvoert dat de dammen zich bevinden op grond die eigendom is van het Hoogheemraadschap. Het Hof heeft vastgesteld dat de eigendom van de dammen niet automatisch de eigendom van de ondergrond met zich meebrengt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 januari 2013 geoordeeld dat het Hof de stelling van belanghebbende over de eigendom van de ondergrond niet tijdig heeft beoordeeld, wat aanleiding gaf tot deze verwijzing.
Tijdens de zitting heeft het Hof de feiten opnieuw onderzocht en geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende de grond onder de dammen in 1986 heeft verworven. De heffingsambtenaar heeft overtuigend aangetoond dat de dammen zich voor een deel op grond van het Hoogheemraadschap bevinden. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waardoor de aanslagen precariobelasting in stand blijven.