In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de waardevaststelling van onroerende zaken aan de [a-straat] in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 248.500, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 217.000 voor de woning [a-straat] [1]-2 en naar € 202.000 voor de woning [a-straat] [1]-3. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat noch de heffingsambtenaar noch belanghebbende de door hen bepleite waarde aannemelijk had gemaakt. Het Hof heeft de waarde van de woning [a-straat] [1]-2 vastgesteld op € 185.000, terwijl de waarde van de woning [a-straat] [1]-3 werd gehandhaafd op € 202.000. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de slechte staat van onderhoud van de woning [a-straat] [1]-2 in vergelijking met de verkochte woningen. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan belanghebbende.