ECLI:NL:GHAMS:2013:4005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
12/00340
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkstelling voor loonheffing en betalingsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor niet-betaalde loonheffing door [A] B.V. De ontvanger van de Belastingdienst had belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 279.538, dat betrekking had op loonheffing over de maanden mei 2007 tot en met april 2008. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aansprakelijkstelling, maar dit bezwaar werd door de ontvanger afgewezen. De rechtbank verklaarde het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

De kern van het geschil was of een brief van belanghebbende, gedateerd 20 mei 2011, moest worden aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger. Het Hof oordeelde dat de brief niet als beroepschrift kon worden aangemerkt, omdat deze was gericht op het treffen van een betalingsregeling en niet op het aanwenden van een rechtsmiddel. Het Hof concludeerde dat belanghebbende met de brief niet de intentie had om een beroep in te stellen, maar eerder een regeling wilde treffen om een langdurig proces te vermijden.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00340
7 november 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
Gemachtigde: mr. I.R.J. Thijssen (Jaeger Advocaten Belastingkundigen te Amsterdam)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 11/5224 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft bij beschikking van 2 december 2010 belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een deel van de door[A]B.V. niet betaalde loonheffing over de maanden mei 2007 tot en met april 2008, alsmede voor de invorderingsrente, kosten en boeten die ter zake van de desbetreffende naheffingsaanslagen in rekening zijn gebracht, respectievelijk opgelegd. Het totaal van de aansprakelijkstelling beloopt € 279.538.
1.2.
De ontvanger heeft bij uitspraak, gedagtekend 28 april 2011, het tegen deze beschikking aansprakelijkstelling gerichte bezwaar afgewezen. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep is door de rechtbank in haar uitspraak van 23 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 april 2012. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Partijen zijn uitgenodigd te verschijnen ter zitting van 30 oktober 2013 bij brief van 26 september 2013. De gemachtigde en de ontvanger hebben bij brieven van respectievelijk 24 en 25 oktober 2013 het Hof toestemming verleend een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende – evenals in het hierna opgenomen citaat uit deze uitspraak - wordt aangeduid als eiser en de ontvanger als verweerder) onder 2.1 tot en met 2.4 de volgende feiten vastgesteld:
2.1.
Bij de door de gemachtigde van eiser aan de rechtbank toegezonden stukken bevindt zich een niet ondertekende brief gedateerd 20 mei 2011 van eiser aan verweerder. Die brief houdt, voorzover van belang, het volgende in:
"Naar aanleiding van onze bespreking begin maart inzake de hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling voor de belastingschulden van[A]BV en ons telefonisch overleg eerder deze week, stel ik het volgende aan u voor.
Hoewel de aansprakelijkstelling door mij formeel wordt betwist zou ik graag met u tot een regeling willen komen tegen finale kwijting om zo een langdurig proces met onzekere uitkomst zowel financieel als juridische te voorkomen en financiële zekerheid te verschaffen over mijn positie om zo weer verder te kunnen werken aan de toekomst.
Het zou mij met veel moeite moeten kunnen lukken om, onder andere via vrienden en familie, een bedrag bij elkaar te krijgen van € 50.000, welke in fases over een periode van 12 maanden aan u zou kunnen worden voldaan.
Graag verneem ik van u of u akkoord bent met dit voorstel en of u dit middels een vaststellingsovereenkomst aan mij zou willen bevestigen.”
2.2.
Bij de door verweerder aan de rechtbank toegezonden stukken van het geding bevindt zich een brief met exact dezelfde tekst als de hiervoor onder 2.1 bedoelde brief, met dien verstande dat de door verweerder overgelegde brief is gedateerd 23 mei 2011 en is voorzien van een handtekening van eiser. De op 23 mei 2011 gedateerde brief is blijkens het daarop geplaatste stempel op 24 mei 2011 door verweerder ontvangen.
2.3.
Bij brief van 16 september 2011 aan verweerder verzoekt de gemachtigde van eiser de brief van eiser van 20 mei 2011 aan te merken als beroepschrift en door te sturen aan de rechtbank.
2.4.
Bij brief van 27 september 2011, bij de rechtbank ontvangen op 28 september 2011, schrijft de gemachtigde dat nu verweerder nalaat de brief van 23 mei 2011 als beroepschrift aan te merken en door te sturen aan de rechtbank, hij dat thans zelf doet.
2.2.
Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe:
2.2.1.
In het tegen de beschikking van 2 december 2010 gerichte bezwaarschrift, gedagtekend 20 december 2010, is onder meer het volgende opgenomen:
Betreft: Bezwaarschrift tegen Aansprakelijkheidstelling
(…)
Los van de hoogte van de schuld en het feit dat ik een dergelijke schuld op geen enkele manier zou kunnen voldoen, erken ik, om meerdere redenen, geen aansprakelijkheid voor de door u gestelde schuld. Dit schrijven dient aangemerkt te worden als een Bezwaarschrift tegen de aansprakelijkheidsstelling.
2.2.2.
Bij brief van 27 mei 2011 heeft de ontvanger onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
Betreft: aansprakelijkstelling/betalingsvoorstel
(…) Met uw brief van 23 mei 2011 doet u mij een schikkingvoorstel toekomen dat erop neerkomt dat u op de beschikking aansprakelijkstelling van 2 december 2010 een bedrag van € 50.000 in 12 maandelijkse termijnen wilt betalen tegen finale kwijting van het restant.
(…)
Om uw verzoek tot ontslag van de betalingsverplichting voor een deel van de aansprakelijkheidsclaim te kunnen beoordelen, heb ik van u gegevens nodig over uw vermogenspositie. Ik doe u daarom bijgaand een formulier toekomen. Ik verzoek u binnen 5 werkdagen na dagtekening van deze brief dit formulier ingevuld, voorzien van alle gevraagede bijlagen en ondertekend aan mij te retourneren.
2.2.3.
Bij brief van 10 juni 2011 heeft de ontvanger onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
Betreft HERINNERING
Ik herinner u eraan dat ik het formulier dat ik u op 27 mei jongstleden heb toegezonden nog steeds niet van u heb ontvangen.
Dit is voor mij reden uw verzoek om ontslag van betalingsverplichting buiten behandeling te stellen en de invordering van de aansprakelijkheidsschuld bij u op te laten te starten.
voordat ik tot bovenstaande maatregel overga, bie[d] ik u voor de laatste maal de gelegenheid mij middels het u toegezonden formulier op de hoogte te stellen van uw vermogen en inkomen. U moet dit dan doen voor donderdag 13 juni 2011.
2.2.4.
Belanghebbende heeft het hiervoor genoemde formulier ingevuld en naar de ontvanger gezonden, alwaar het op 16 juni 2011 is ontvangen.
2.2.5.
Bij beschikking “Verzoek om ontslag van de betalingsverplichting”, gedagtekend 24 juni 2011 heeft de ontvanger het verzoek van belanghebbende, zoals opgenomen in de brief van 20 dan wel 23 mei 2011, afgewezen. Onderaan de beschikking is vermeld dat tegen deze beslissing beroep kan worden ingediend binnen 10 dagen na de dagtekening, hetgeen pro forma is gedaan door mr. A.A. de Kroon (Loyens & Loeff) met dagtekening 1 juli 2011.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de brief van belanghebbende van 20 dan wel 23 mei 2011 (hierna tezamen aangeduid met: de brief) moet worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 28 april 2011. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord rustte op de ontvanger een doorzendverplichting als bedoeld in art. 6:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval sprake zou zijn van een tijdig ingediend beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
4.3.
De hiervoor onder 2.1 weergegeven bewoordingen van de brief van 20 dan wel 23 mei laten echter geen andere gevolgtrekking toe dan dat eiser welbewust met die brief beoogde dat deze anders zou worden behandeld dan als een rechtsmiddel tegen de uitspraak op bezwaar. Eiser schrijft immers een langdurig proces met onzekere uitkomst te willen voorkomen en dat hij zich financiële zekerheid wil verschaffen over zijn positie. Een dergelijk geschrift is niet aan te merken als beroepschrift en het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb is daarop derhalve niet van toepassing (vlg. HR 5 januari 2007, nr. 42.861, LJN: AZ5557).
4.2.
De gemachtigde heeft gesteld dat belanghebbende met de in de brief opgenomen zinsnede ‘Hoewel de aansprakelijkstelling door mij formeel wordt betwist’ (mede) heeft beoogd het rechtsmiddel van beroep tegen de uitspraak op bezwaar aan te wenden. Het Hof acht dit niet aannemelijk, nu de door de gemachtigde bedoelde zinsnede wordt vervolgd met de mededeling van belanghebbende dat hij een regeling wil treffen om zo een proces te voorkomen. Uit de bewoordingen van de brief leidt het Hof af dat deze is gericht op het treffen van een betalingsregeling en niet op het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de uitspraak op bezwaar. Gesteld noch gebleken is dat zich rondom de brief feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waaruit kan worden afgeleid dat de tekst van die brief anders moet worden opgevat dan gericht op het treffen van een betalingsregeling. Het Hof verwerpt mitsdien de stelling van de gemachtigde.
4.3.
Dat belanghebbende de brief heeft geschreven zonder zich te laten bijstaan door een deskundige kan niet tot een ander oordeel leiden. Hetgeen de gemachtigde op dat punt heeft aangevoerd kan belanghebbende derhalve niet baten.
4.4.
Voor zover de gemachtigde bedoelt te stellen dat een niet-ontvankelijkverklaring van het in september 2011 ingestelde beroep achterwege moet blijven op de grond dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (zie art. 6:11 Awb) overweegt het Hof dat voor deze stelling in de feiten en omstandigheden van het geval geen steun is te vinden.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, H.E. Kostense en A.O. Lubbers, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 7 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.