ECLI:NL:GHAMS:2013:4002

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
200.129.084/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontzegging van omgangsrecht tussen vader en minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op omgang van de vader met zijn minderjarige dochter. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin hem het recht op omgang met zijn dochter was ontzegd. De rechtbank had geoordeeld dat omgang met de vader een bedreiging zou vormen voor de ontwikkeling van de minderjarige, gezien haar kwetsbaarheid en ernstige bezwaren tegen contact met hem. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, waarbij het de belangen van de minderjarige vooropstelde. De vader had eerder verzocht om een omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat er geen ruimte was voor contact, gezien de trauma's die de minderjarige had opgelopen en haar duidelijke wens om geen omgang met haar vader te hebben. De moeder en de William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ) steunden de beslissing van de rechtbank en wezen op de schadelijke effecten van een omgangsregeling voor de minderjarige. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat was om de negatieve gevolgen van zijn handelen voor zijn dochter te overzien en dat zijn verzoek om omgang niet in haar belang was. De beschikking van de rechtbank werd derhalve bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 12 november 2013
Zaaknummer: 200.129.084/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/170053/FA RK 10-1799
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen
[…],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.M. Fens te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2.
De vader is op 25 juni 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 april 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/170053/FA RK 10-1799.
1.3.
De moeder heeft op 5 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De William Schrikker Jeugdbescherming (hierna: WSJ) heeft op 7 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is op 14 augustus 2013, tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.128.544/01 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. P.J.M. Fens, advocaat te Amsterdam;
- de heer W. Daalderop, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad);
- mevrouw R. Rietveld en mevrouw D. de Gelder, namens de WSJ.
1.7.
Voorafgaand aan de zitting is de minderjarige [x] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders is geboren [x] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2000. Het huwelijk van ouders is op 21 juni 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 mei 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 20 november 2007 is het ouderlijk gezag aan de moeder toegewezen. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 10 juli 2008.
2.2.
[de minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem van 4 juli 2007 onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 21 maart 2014.
2.3.
[de minderjarige] is met ingang van juli 2007 uit huis geplaatst. Deze uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 21 maart 2014. [de minderjarige] verblijft sinds maart 2009 in een behandelgroep van een AWBZ-instelling.
2.4.
In 2009 heeft de gezinsvoogd bepaald dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader onder begeleiding plaats dient te vinden. In 2010 is de omgang tussen de vader en [de minderjarige] stopgezet nadat aangifte was gedaan tegen de vader wegens seksueel misbruik van [de minderjarige]. De vader heeft vervolgens bij verzoekschrift van 28 mei 2010 de rechtbank Haarlem verzocht om te bepalen dat hij één keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur omgang mag hebben met [de minderjarige]. De rechtbank heeft een beslissing op dit verzoek aangehouden in afwachting van de strafrechtelijke afdoening van de aangifte van seksueel misbruik. De vader is bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 19 november 2012 vrijgesproken van het hem ten laste gelegde seksueel misbruik.
2.5.
De vader heeft het zusje van [de minderjarige], [y], geboren [in] 2002, in 2003 meegenomen naar Marokko waar zij nog steeds verblijft op een voor de moeder en [de minderjarige] onbekende plaats. De vader is bij eerdergenoemd vonnis van de rechtbank Haarlem van 19 november 2012 veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf wegens het onttrekken van [y] aan het gezag van de moeder.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader van 28 mei 2010 om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] te bepalen afgewezen en is de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
3.2.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat hij één keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur omgang mag hebben met [de minderjarige].
3.3.
De WSJ verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
De vader stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en hem te bepalen heeft afgewezen. Volgens de vader is niet duidelijk waarom [de minderjarige] hem niet meer wil zien en dient ondanks de mening van [de minderjarige] een poging gedaan te worden om het contact te herstellen.
De vader is van mening dat niets in de weg staat aan omgang tussen hem en [de minderjarige]. Hij benadrukt hierbij dat hij bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 19 november 2012 is vrijgesproken van seksueel misbruik van [de minderjarige]. Het is daarom niet terecht dat de rechtbank desondanks spreekt van een gerede kans dat hij [de minderjarige] heeft misbruikt. Dat hij is veroordeeld voor het onttrekken aan het ouderlijk gezag van [y], het zusje van [de minderjarige], kan naar zijn mening geen grond vormen voor het ontzeggen van omgang tussen hem en [de minderjarige]. Volgens de vader is de moeder altijd op de hoogte geweest van de gang van zaken met betrekking tot [y] en weet de moeder dat [y] veilig bij de ouders van de vader in Marokko opgroeit. Ook verder zijn er geen omstandigheden die maken dat omgang niet in het belang van [de minderjarige] is, aldus de vader.
4.2.
De moeder is van mening dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] niet in het belang van [de minderjarige] is. De vader toont geen enkel inzicht in de gevolgen van zijn handelen, zoals het onderbrengen van [y] in Marokko, en de effecten hiervan op [de minderjarige].
4.3.
De WSJ is van mening dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] niet in [de minderjarige]’s belang is. De WSJ benadrukt dat [de minderjarige] vaak heeft aangegeven geen contact met haar vader te willen. [de minderjarige] is een ernstig getraumatiseerd meisje en zij heeft een lichte verstandelijke beperking. In haar beleving is de vader de dader van het seksueel misbruik, waarvan vast staat dat het haar is overkomen. Een omgangsregeling met de vader is om die reden schadelijk en niet wenselijk. Daarnaast vormt de situatie van [y] reden voor grote zorg, aldus de WSJ. De vader heeft niet het gezag over [y] en weigert bekend te maken waar zij zich bevindt. De moeder kan [y] niet ophalen uit Marokko en de vader weigert haar terug te brengen.
De WSJ is van mening dat een omgangsregeling met de vader voor [de minderjarige], extreem onveilig, bedreigend, confronterend en onbegrijpelijk zal zijn. De vader blijft, ondanks het feit dat omgang thans niet in het belang van [de minderjarige] is, volharden in zijn wens contact te hebben met [de minderjarige] en lijkt daarbij geen rekening te willen houden met haar wensen.
De WSJ heeft ter zitting in hoger beroep hieraan toegevoegd dat de mogelijkheden van contact met een biologische ouder altijd worden onderzocht. Mocht [de minderjarige] in de toekomst contact willen met de vader, dan zal de WSJ daaraan mee werken, maar het zal heel zorgvuldig begeleid moeten worden. Op dit moment is dit echter niet aan de orde. [de minderjarige] wil geen omgang met de vader en het verzoek van de vader tot omgang brengt grote spanningen voor [de minderjarige] mee. Daarnaast is [de minderjarige] erg boos omdat zij niet weet waar haar zusje is. Zij maakt zich zorgen om [y] en voelt zich verantwoordelijk voor haar. De vader heeft, ondanks afspraken hierover, niets ondernomen om [de minderjarige] op dit punt gerust te stellen. De vader toont geen inzicht in de problematiek van [de minderjarige] en in de gevolgen van zijn handelen, aldus de WSJ.
4.4.
[de minderjarige] is voorafgaand aan de zitting door de voorzitter gehoord. Zij heeft verklaard dat zij geen omgang met haar vader wenst. Zij heeft haar vader al enkele jaren niet gezien en zij is bang voor hem. Daarnaast is zij boos en verdrietig omdat zij door toedoen van haar vader haar zusje al zo lang niet heeft gezien.
4.5.
De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad is van mening dat er geen enkel draagvlak is bij [de minderjarige] voor contact met de vader en dat het, hoe dit ook is ontstaan, niet in het belang van [de minderjarige] is contact te forceren. De Raad heeft daarbij opgemerkt dat de positie die de vader inneemt ten opzichte van [y] niet in het belang van [de minderjarige] is.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
[de minderjarige] is een kwetsbaar meisje met een lichte verstandelijke beperking, dat op jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt. Bij [de minderjarige] is er op dit moment geen enkele ruimte voor contact met haar vader. Zij heeft uitdrukkelijk verklaard dat zij haar vader niet wil zien en zij ervaart veel spanning door het verzoek van de vader om een omgangsregeling.
[de minderjarige] heeft het voorts erg moeilijk met het feit dat zij geen contact heeft met haar jongere zusje [y] en dat zij niet weet waar haar zusje verblijft. De vader toont geen enkel inzicht in het verdriet van [de minderjarige] over het gemis van haar zusje noch in zijn aandeel hierin. Hoewel hij hiertoe in de gelegenheid is gesteld heeft hij geen actie ondernomen om de zorgen van [de minderjarige] weg te nemen. De vader lijkt niet in staat de negatieve gevolgen van zijn handelingen voor [de minderjarige] te overzien en de belangen van [de minderjarige] boven zijn eigen belang te stellen.
Het hof is van oordeel dat oplegging van omgang tussen [de minderjarige] en de vader, gezien de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en haar ernstige bezwaren tegen contact met de vader, een bedreiging zal vormen voor haar ontwikkeling. Dit betekent dat de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 onder a en onder c BW zich voordoen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.V.T. de Bie en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013.