ECLI:NL:GHAMS:2013:3971

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
200.111.684-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst van opdracht tussen aandeelhouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [appellante], tegen een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht die door [K], aandeelhoudster van [geïntimeerde], is verstrekt aan [appellante] voor de waardering van aandelen. De opdracht werd gegeven in een context van een breuk tussen [K] en [geïntimeerde], waarbij [K] vreesde voor haar financiële belangen. Het hof heeft in eerdere arresten een comparitie gelast, maar partijen hebben geen vaststellingsovereenkomst bereikt. In plaats daarvan hebben zij afgesproken dat het hof de zaak integraal zou herbeoordelen op basis van de stukken van het geding zonder memorie van grieven of antwoordmemorie. De kernvraag in deze procedure is of [K] handelde in haar hoedanigheid als bestuurster van [geïntimeerde] of in privé. Het hof concludeert dat [appellante] niet redelijkerwijs kon aannemen dat [K] als bestuurster handelde, gezien de omstandigheden waaronder de opdracht werd verstrekt. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en wijst de vordering van [appellante] af, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.111.684/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1254704 CV EXPL 11-2804
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 augustus 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr.
E.R. Bakkerte Alkmaar,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr.
M.C. Franken-Schoemakerte Houten.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 25 juni 2012 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum (hierna: de kantonrechter), van 2 november 2011 en 4 april 2012.
Bij arrest van 28 augustus 2012 is door het hof een comparitie na aanbrengen gelast.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013. Ter comparitie is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Naar aanleiding van een opmerking van de raadsheer-commissaris zijn partijen wel overeengekomen dat, gegeven het geringe financiële belang, partijen in hoger beroep een integrale herbeoordeling van het geschil in eerste aanleg beogen op de stukken van dat geding, zonder daartoe een memorie van grieven en een antwoordmemorie te nemen. Zij hebben ter zitting bovendien uitdrukkelijk bewijs door getuigen aangeboden met betrekking tot al hun in eerste aanleg geponeerde stellingen en gestelde omstandigheden. De raadsheer-commissaris heeft met voorgaande procesafspraak ingestemd. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
Onderhavig geschil vloeit voort uit een breuk, zowel privé als zakelijk, tussen mevrouw [K] (verder: [K]) en de heer [geïntimeerde] (verder: [geïntimeerde]).
2.2
[K] en [geïntimeerde] waren ieder voor 50% aandeelhouder van [geïntimeerde]. Zij waren ieder tevens volledig zelfstandig bevoegd bestuurder van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] zelf is 100% aandeelhoudster van [geïntimeerde] Restaurant Terras in de Watertuin B.V. Deze vennootschap exploiteert een restaurant onder de naam In de Watertuin.
2.3
Op verzoek van [K], door tussenkomst van haar zwager, de heer [V] (verder: [V]), is aan de heer [O] (verder: [O]), werkzaam bij [appellante], verzocht aandelen [geïntimeerde] te waarderen.
2.4
Voor de door [O] verrichte werkzaamheden heeft [appellante] bij facturen van 10 maart 2011 aan (uiteindelijk) [geïntimeerde] een bedrag van in totaal € 3.226,78 gefactureerd. [appellante] vordert betaling van dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.5
[geïntimeerde] voert verweer dat voor zover de beslissing van belang hieronder wordt besproken.

3.Beoordeling

3.1
De kernvraag in dit geding is of [K], toen namens haar aan [appellante] de opdracht werd verstrekt om de aandelen te waarderen, voor zichzelf handelde dan wel voor [geïntimeerde]. Daarbij is in dit geval doorslaggevend wat [appellante] als wederpartij op dat punt redelijkerwijs mocht begrijpen.
3.2
[appellante] heeft geen opdrachtbevestiging opgemaakt zodat een document waaruit blijkt wie haar wederpartij bij de opdracht was, ontbreekt. Weliswaar volgt uit de algemene voorwaarden van [appellante] dat bij gebreke van een door de wederpartij ondertekende opdrachtbevestiging geen opdracht tot stand komt, maar het hof vermag niet in te zien hoe dat resultaat kan worden bereikt, nu algemene voorwaarden eerst van toepassing kunnen zijn indien een overeenkomst tot stand is gekomen. Omdat [appellante] zich in dit geding niet op de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden beroept, zal het hof daar verder geen acht op slaan.
3.3
[appellante] heeft aangevoerd dat [K] als bestuurster van [geïntimeerde] zelfstandig bevoegd was tot verstrekking van de opdracht aan haar. Dat gegeven volstaat echter niet om aan te nemen dat [appellante] redelijkerwijs ervan heeft mogen uitgaan, dat [K] jegens [appellante] ook in die hoedanigheid heeft gehandeld. Uit de in het geding in eerste aanleg overgelegde verklaringen van [K], [V] en [geïntimeerde] volgt immers dat de aanleiding van de opdracht was gelegen in het feit, dat een eerder uitgevoerde waardering van de aandelen vraagtekens bij [K] opriep omdat de vastgestelde waarde haar laag voorkwam en dat [K] vreesde zonder vergoeding uit de ontvlechting te komen. De eigen financiële (‘zakelijke’) belangen van [K] bij de scheiding van haar partner lagen dus aan de opdracht ten grondslag. Tegen die achtergrond, waarmee blijkens de gedingstukken [appellante] bekend was, mocht [appellante] er niet zonder meer op vertrouwen dat de aan haar verstrekte opdracht door [K] in hoedanigheid van bestuurster van [geïntimeerde] werd verstrekt, maar moest zij er integendeel rekening mee houden dat deze van [K] in privé afkomstig was.
3.4
[K] heeft op 30 maart 2011 nog aan de directeur van [appellante] gemaild dat zij de mondelinge afspraak bevestigt “uit december 2010 betreffende de second opinion en advies inzake waardering van aandelen In de Watertuin B.V. en de gevolgen daarvan voor aandeelhouder [geïntimeerde] en Partner B.V.” (zie r.o. 1.10 van het bestreden tussenvonnis van 2 november 2011), maar op die verklaring kan het vertrouwen van [appellante] dat [K] bij het verstrekken van de opdracht als bestuurster handelde niet zijn gebaseerd, nu deze eerst enkele maanden nadien is afgegeven, en wel nadat [geïntimeerde] had geweigerd de facturen van [appellante] te voldoen.
3.5
Andere concrete feiten of omstandigheden op grond waarvan [appellante] erop mocht vertrouwen dat zij met [geïntimeerde] contracteerde en niet met [K] in privé, zijn verder gesteld noch gebleken. Daarom is voor nadere bewijslevering geen plaats.
3.5
De slotsom luidt dat de vordering van [appellante] terecht is afgewezen. Het hof zal de bestreden vonnissen daarom bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellante] de proceskosten van [geïntimeerde] in appel moeten vergoeden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 666,00 aan verschotten en € 632,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.