ECLI:NL:GHAMS:2013:3965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
200.122.947/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de zoon van de curandus in hoger beroep en voorwaarden voor machtiging aan curatoren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, stond de vraag centraal of de zoon van de curandus, [b], als belanghebbende kan worden aangemerkt en of hij in staat is om verweer te voeren en incidenteel hoger beroep in te stellen. De curandus, geboren in 1922, is onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis, waarbij [a] en [c] als curatoren zijn aangesteld. De curatoren hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die hen machtiging verleende om de kosten van het hoger beroep te betalen uit het vermogen van de curandus, maar met de voorwaarde dat de procedure in hoger beroep gewonnen moest worden.

Het hof heeft op 22 oktober 2013 geoordeeld dat [b] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wet definieert belanghebbenden als degenen op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Het hof concludeert dat [b] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten of verplichtingen. Dit betekent dat hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot incidenteel hoger beroep.

Daarnaast heeft het hof de voorwaarden die de kantonrechter aan de machtiging heeft verbonden, beoordeeld. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de voorwaarde heeft gesteld dat de procedure in hoger beroep moet worden gewonnen. Het hof vernietigt deze voorwaarde en verleent de curatoren de machtiging om de kosten van het hoger beroep te voldoen uit het vermogen van de curandus, zonder voorwaarden. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en [b] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 22 oktober 2013
Zaaknummer: 200.122.947/01
Zaaknummer eerste aanleg: 419692 BM VERZ 12-1743 (H.K.)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G. de Bock te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van (mede-)curator van:
[x],
wonende te […].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep wordt hierna [a], dan wel (mede-)curator [a] genoemd.
1.2. (
Mede-)curator [a] is op 6 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 december 2012 van de kantonrechter in de rechtbank Alkmaar (hierna: de kantonrechter), met kenmerk 419692 BM VERZ 12-1743 (H.K.).
1.3.
[…] – hierna: [b] – heeft op 22 april 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
[b] heeft op 3 mei 2013 nadere stukken ingediend.
1.5. (
Mede-)curator [a] heeft op 4 juni 2013 een verweerschrift in het hoger beroep van [b] ingediend.
1.6.
[b] heeft op 29 augustus 2013 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 5 september 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
  • de curatoren [a] en [c], bijgestaan door hun advocaat mr. G. de Bock voornoemd;
  • [b], bijgestaan door zijn advocaat mr. G.M. de Weerd, advocaat te Rotterdam.
[x] (hierna: curandus) en de advocaat-generaal zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Curandus is geboren [in] 1922. Hij is de vader van [c], geboren [in] 1951, [a], geboren [in] 1953 en [b], geboren [in] 1961.
2.2.
Bij beschikking van 2 april 2009 van de kantonrechter is curandus wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld en zijn [a] en [c] tot curator benoemd.
2.3.
Bij vonnis in verzet van 26 september 2012 van de rechtbank Breda zijn afgewezen de vorderingen van de curatoren primair [b] te veroordelen tot betaling van € 500.455,-, althans € 402.639,- te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten, subsidiair de koopsom voor het vakantiehuis met inboedel te Zwitserland te wijzigen in € 499.719,- inclusief inboedel althans € 471.282,- exclusief inboedel en dientengevolge [b] te veroordelen te betalen € 500.455,-, althans € 402.639,- te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is aan de curator machtiging verleend voor het betalen van de begrote kosten van het hoger beroep tegen het vonnis van 26 september 2012 van de rechtbank Breda uit het vermogen van curandus onder de voorwaarde dat de procedure in hoger beroep wordt gewonnen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van (mede-)curator [a] om toestemming te verlenen voor het voortzetten van de gerechtelijke procedure die tot het vonnis van 26 september 2012 van de rechtbank Breda heeft geleid en voor het voldoen van de kosten van het hoger beroep, in totaal begroot op € 15.361,92, uit het vermogen van curandus.
3.2. (
Mede-)curator [a] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, machtiging aan curatoren te verlenen om zonder enige voorwaarde in hoger beroep te komen van het vonnis van 26 september 2012 van de rechtbank Breda en tevens te bepalen dat de kosten van die procedure en de onderhavige procedure ten laste zullen komen van het vermogen van curandus.
3.3.
[b] verzoekt – naar het hof begrijpt – het verzoek in principaal appel van de curatoren af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek tot machtiging van de curatoren voor het hoger beroep tegen het vonnis van 26 september 2012 van de rechtbank Breda af te wijzen.
3.4. (
Mede-)curator [a] verzoekt [b] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in incidenteel appel, althans zijn verzoek af te wijzen.

4.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.1.
Het hof dient ambtshalve te onderzoeken of [b] kan worden aangemerkt als belanghebbende en hem dientengevolge de bevoegdheid toekomt in de onderhavige zaak verweer te voeren en incidenteel hoger beroep in te stellen. De ontvankelijkheid van [b] is door het hof aan de orde gesteld tijdens de behandeling van de zaak ter zitting op 5 september 2013 en zowel de curatoren als [b] hebben zich hierover uitgelaten.
4.2.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Volgens het tweede lid van dat artikel wordt – voor zover hier van belang – in zaken van curatele onder belanghebbende bovendien verstaan de kinderen van degene wiens curatele het betreft.
Naar analogie van HR 11 januari 2002 (LJN:AD4932) overweegt het hof evenwel dat het ook bij een machtigingsprocedure als bedoeld in art. 1:386, eerste lid in verbinding met de artikelen 1:349, eerste lid en 1:356, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) gaat om een beperkte regeling, waarbij slechts de curandus en de curatoren zijn betrokken. De machtigingsprocedure waarover het in het onderhavige geding gaat, kan niet worden aangemerkt als een ‘zaak van curatele’ als bedoeld in het tweede lid van art. 798 Rv nu de in die bepaling opgenomen uitbreiding van de kring van belanghebbenden niet in overeenstemming is met de aard en strekking van een dergelijke procedure.
[b] kan als zoon dan ook niet als belanghebbende in de zin van het tweede lid van artikel 798 Rv worden aangemerkt. Evenmin is hij belanghebbende in de zin van het eerste lid van dit artikel. De zaak heeft immers niet rechtstreeks betrekking op zijn rechten of verplichtingen. Dat het hof als enige instantie kan beoordelen of het hoger beroep tegen het vonnis van 26 september 2012 van de rechtbank Breda al of niet in het belang van curandus is en dat hij, indien de verzochte machtiging wordt verleend, als zoon in de hoger beroepsprocedure in feite tegenover zijn, door de curatoren vertegenwoordigde vader komt te staan (hetgeen voor hem emotioneel zwaar is, zoals [b] heeft aangevoerd), maken dat niet anders.
4.3.
De conclusie moet daarom zijn dat [b], hoezeer ook betrokken bij de onderhavige kwestie, geen verweer kan voeren en niet-ontvankelijk is in het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Gelet op het vorenoverwogene is in hoger beroep nog aan de orde of de kantonrechter aan de verleende machtiging terecht de door hem gestelde voorwaarde heeft verbonden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:386 eerste lid j° 1:356 eerste lid BW kan de rechter een bijzondere of een algemene machtiging geven en daaraan zodanige voorwaarden verbinden, als hij dienstig oordeelt.
5.2.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding aan de verleende machtiging de voorwaarde te verbinden als de kantonrechter heeft gedaan.
Vast staat dat de kantonrechter curatoren op 22 maart 2011 zonder het stellen van voorwaarden heeft gemachtigd om de procedure in eerste aanleg (die heeft geleid tot het vonnis van 26 september 2012) te voeren en om de kosten van die procedure te voldoen uit het vermogen van curandus.
Weliswaar kan hier niet worden vooruitgelopen op de uitkomst van de hoger beroepsprocedure, maar (mede-)curator [a] heeft, mede gelet op de hoogte van het financiële belang van curandus in het geschil, voldoende aannemelijk gemaakt dat het in het belang van curandus is dat het juridische geschil ook nog in hoogste feitelijke instantie zal worden beoordeeld. Zij heeft ter ondersteuning van haar betoog aangevoerd dat het hoger beroep mede zal worden aangewend om nieuwe relevante feiten, die na genoemd vonnis aan het licht zijn gekomen, aan te voeren.
Daar komt nog bij dat niet is gebleken dat de begrote kosten voor de procedure in hoger beroep zich zodanig verhouden tot het gestelde financiële belang van curandus bij een eventueel positieve uitkomst van de hoger beroepsprocedure of, bij een eventueel verlies van die procedure, tot de huidige vermogenspositie van curandus, dat het niet als verantwoord kan worden beschouwd de kosten uit het vermogen van curandus te voldoen.
5.3 (
Mede-)curator [a] heeft in hoger beroep haar verzoek in die zin nog vermeerderd dat zij thans tevens verzoekt aan de curatoren machtiging te verlenen om de kosten van de onderhavige procedure – het hof begrijpt: hoger beroepsprocedure – te voldoen uit het vermogen van curandus. Het hof zal dat verzoek toewijzen als na te melden nu voldoende aannemelijk is dat het in het belang is van curandus dat de procedure in hoger beroep tot het eind toe kan worden gevoerd zonder het risico van tussentijdse complicaties voortvloeiende uit problemen met de financiering van de rechtskundige bijstand.
5.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal appel
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en voor zover daarbij aan de machtiging om namens curandus hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 26 september 2012 en om de kosten van dat hoger beroep uit het vermogen van curandus te voldoen, de voorwaarde is verbonden dat de procedure in hoger beroep wordt gewonnen;
verleent voorts machtiging aan de curatoren om de kosten van de onderhavige procedure te voldoen uit het vermogen van curandus;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in incidenteel appel
verklaart [b] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2013 door de oudste raadsheer.