Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
- te bepalen dat de Wet Verevening Pensioenrechten van toepassing is op de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen;
- de man te veroordelen om met de vrouw over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waarin partijen zijn getrouwd, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon als volgens de wet, dan wel te bepalen dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank.
4.Beoordeling van het geschil na verwijzing
Tijdens de behandeling ter zitting bij het hof is gebleken dat partijen niet, althans onvoldoende, zijn voorgelicht over de rechtsgevolgen van hun keuze voor huwelijkse voorwaarden conform artikel 162, lid 2, van het (Italiaanse) Burgerlijk Wetboek. (…) Daarnaast is niet komen vast te staan, want betwist door de vrouw, dat partijen voorafgaand aan de huwelijkssluiting bij de burgerlijke stand een gesprek over het toepasselijke recht hebben gehad zoals de man stelt.Het hof is derhalve van oordeel dat er in het licht van de bovenstaande feiten niet gesproken kan worden van een ondubbelzinnige aanwijzing van het toepasselijke recht door partijen.
il regime della seperazione nei loro rapporti patrimoniali, a norma dell’art. 162, secondo comma, del Codice Civile. Uit deze verklaring vloeit naar het oordeel van het hof ondubbelzinnig voort dat partijen hebben gekozen voor toepassing van Italiaans recht op het huwelijksvermogensregime. Verwezen wordt naar hetgeen de Advocaat-Generaal hieromtrent opmerkt in nr. 2.5 van zijn conclusie van 23 november 2012. Het hof merkt in dit verband nog op dat huwelijksvoorwaarden opgenomen in een ten overstaan van de priester opgemaakte en door beide partijen ondertekende en gedagtekende huwelijksakte naar Italiaans recht – het interne recht van de plaats waar het huwelijk is gesloten en de aanwijzing van het toepasselijke recht is geschied - ook naar de vorm geldig zijn, zie hiervoor het rapport van het Asser Institute van 2 september 2013, onder nr. 1, dat als bijlage 1 bij de brief van de advocaat van de man van 5 september 2013 is gevoegd
- De gangbaarheid van de keuze volgens art. 162 lid 2 BW, die wordt gemaakt bij ca. 40% van alle huwelijken;
- Het, in vergelijking met het Nederlandse recht, veel minder vergaande verschil tussen het Italiaanse wettelijk stelsel en het Italiaanse keuzestelsel van scheiding van goederen;
- De Italiaanse rechtspraktijk, waarin het leerstuk van wilsgebreken onbekend is wanneer het gaat om ‘aantasting’ van de keuze volgens art., 162 lid 2 Italiaans BW;
- Het onvervreemdbare karakter van de tekst van huwelijkse voorwaarden, dat noodzakelijk wordt geacht vanwege de vermogensverschuivingen om niet die kunnen worden gerealiseerd in de huwelijkse voorwaarden;
- De praktische onmogelijkheid om in dit geval naar Italiaans recht te kunnen spreken van dwaling door de Italiaanse echtgenoot.
regime della seperazione nei loro rapporti patrimonialidan wel op dit punt haar wil onvoldoende heeft kunnen bepalen maar daarnaast ook niet dat deze dwaling dan wel het ontbreken van een op deze rechtsgevolgen gerichte wil voor de man kenbaar was. Zij kan als Italiaanse die bij gelegenheid van haar huwelijk in Italië een keuze heeft uitgebracht voor toepassing van het Italiaanse
regime della seperazione nei loro rapporti patrimonialigeacht worden te hebben beseft welk huwelijksgoederenregime werd bedoeld en in elk geval dat hiermee een gemeenschap van goederen werd uitgesloten. De man behoefde onder deze omstandigheden ook geen rekening ermee te houden dat de vrouw op dit punt heeft gedwaald althans haar wil niet heeft kunnen bepalen. Een en ander vindt eveneens steun in de conclusie van het advies van Studio Legale Pontecorvi Mannaerts & Triboldi van 27 augustus 2013 (op pag. 9 van dit advies).
5 januari 2014. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5.Beslissing
5 januari 2014pro forma, teneinde eerst de vrouw - binnen vier weken na de datum van deze beschikking - in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hiervoor onder 4.6 omschreven en vervolgens – binnen vier weken daarna - de man;