ECLI:NL:GHAMS:2013:3938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
200.123.864/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en lijfsdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende kinderalimentatie en de mogelijkheid van lijfsdwang. De man, appellant in principaal hoger beroep, heeft op 19 maart 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2012. De vrouw, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft op 22 juli 2013 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is behandeld op 11 september 2013, waarbij de man niet is verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

Partijen zijn in 1991 gehuwd en hebben twee kinderen. Hun huwelijk is ontbonden op 22 juni 2007. De man heeft in eerdere beschikkingen alimentatie voor de kinderen moeten betalen, maar stelt dat zijn financiële situatie is veranderd en dat hij niet meer in staat is om de kinderalimentatie te voldoen. De vrouw betwist dit en stelt dat de man nog steeds voldoende middelen heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie, maar dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn gewijzigde financiële situatie. De vrouw heeft voldoende aangetoond dat de man zijn verplichtingen niet nakomt, wat leidt tot de conclusie dat de man in betalingsonwil verkeert. Het hof wijst het verzoek van de man af en verleent de vrouw verlof om de eerdere beschikkingen ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang. De man wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 5 november 2013
Zaaknummer: 200.123.864/01
Zaaknummer eerste aanleg: 504590/FA RK 11-9641 (JJ RW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 19 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 19 december 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 504590/FA RK 11-9641 (JJ RW).
1.3.
De vrouw heeft op 22 juli 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 30 augustus 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 3 september 2013 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.6.
De zaak is op 11 september 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.8.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1991 gehuwd. Hun huwelijk is op 22 juni 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 mei 2007 van de rechtbank Assen in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1998 en [kind b] [in] 2003 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2.
Bij beschikking van 29 april 2010, verbeterd bij herstelbeschikking van 8 maart 2011, heeft het gerechtshof Leeuwarden, voor zover van belang, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 75,- per kind per maand over de periode van 24 januari 2007 tot 1 januari 2008.
2.3.
Bij beschikking van 15 juli 2010 heeft het gerechtshof Leeuwarden, voor zover van belang, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 75,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2008.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1971. Hij is [in] 2011 getrouwd. De man en zijn echtgenote hebben samen nog twee kinderen. Hij is bezig het kind van zijn echtgenote te adopteren.
Zijn echtgenote voorziet niet in eigen levensonderhoud.
2.5.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1968. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Blijkens een uitkeringsspecificatie over juli 2012 bedroeg haar uitkering € 450,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag.
Zij ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Blijkens een uitkeringsspecificatie over september 2012 bedroeg haar uitkering € 463,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is:
  • de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek;
  • afgewezen het zelfstandig verzoek van de vrouw om de tenuitvoerlegging van de beschikkingen van het gerechtshof Leeuwarden van 29 april 2010, 8 maart 2011 en 15 juli 2010 te bevelen bij lijfsdwang;
  • bepaald dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven op:
  • het verzoek van de man om – naar het hof begrijpt – de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 15 juli 2010 te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 16 november 2011 op nihil wordt vastgesteld, althans op een bedrag dat de rechtbank redelijk acht;
  • het zelfstandig verzoek van de vrouw de tenuitvoerlegging van de beschikkingen van het gerechtshof Leeuwarden van 29 april 2010, 8 maart 2011 en 15 juli 2010 te bevelen bij lijfsdwang en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man verzoekt – naar het hof begrijpt –, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 16 november 2011 op nihil vast te stellen, althans een bedrag dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.3.
De vrouw verzoekt in principaal appel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn hoger beroep af te wijzen dan wel zijn hoger beroep ongegrond te verklaren. In incidenteel appel verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, om de tenuitvoerlegging van de beschikkingen van het gerechtshof Leeuwarden van 29 april 2010, 8 maart 2011 en 15 juli 2010 te bevelen bij lijfsdwang en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.
De man verzoekt in incidenteel appel het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans haar hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking op deze punten te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal hoger beroep:
4.1.
Het hof moet eerst de vraag beantwoorden of de man ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek. De man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat zijn financiële situatie en gezinssituatie zijn gewijzigd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Op grond van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De omstandigheden dat de man na de beschikking van 15 juli 2010 van het gerechtshof Leeuwarden is getrouwd en er meer kinderen in zijn gezin aanwezig zijn dan ten tijde van die beschikking, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof het herbeoordelen van de bij beschikking van 15 juli 2010 vastgestelde onderhoudsbijdrage. Anders dan de rechtbank, acht het hof de man derhalve ontvankelijk in zijn inleidend verzoek.
4.2.
De man stelt dat hij niet meer in staat is om de kinderalimentatie te voldoen, omdat hij thans alleen een WIA-uitkering ontvangt. Hij is gehuwd en daarom gehouden voor zijn echtgenote en de kinderen, die tot zijn gezin behoren, te zorgen. Hij heeft in eerste aanleg onvoldoende financiële stukken overgelegd, omdat zijn echtgenote rond die periode is bevallen en de man prioriteit heeft gelegd bij de geboorte van het kind. Ter zitting in hoger beroep heeft de man zich gerefereerd aan het oordeel van het hof op dit punt.
De vrouw heeft betwist dat de man niet langer in staat zou zijn de bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen. Zo stelt zij – onder meer – dat de man nog immer op ruime voet leeft en dat niet duidelijk is of hij met de door haar gestelde nevenactiviteiten is gestopt.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat hij met ingang van 16 november 2011 onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage voor de kinderen te voldoen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, lag het op zijn weg deze stelling te onderbouwen, onder meer door het overleggen van stukken waaruit zijn financiële situatie blijkt. Dit nu heeft de man geheel nagelaten, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen. Nu de man het hof niet in staat stelt zijn financiële situatie te beoordelen, moet ervan worden uitgegaan dat de man voldoende draagkracht had en nog steeds heeft om de bij beschikking van 15 juli 2010 vastgestelde bijdrage te voldoen. Het hof zal het inleidend verzoek van de man alsnog afwijzen.
In incidenteel hoger beroep:
4.4.
De vrouw verzoekt de beschikkingen van het gerechtshof Leeuwarden van 29 april 2010, 8 maart 2011 en 15 juli 2010 uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren. De man weigert de kinderalimentatie te betalen. Zij heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO) ingeschakeld dat op alle mogelijke manieren tevergeefs heeft geprobeerd om de kinderalimentatie te innen. Volgens haar is het niet zinvol om meerdere instanties hiermee te belasten. De man geeft geen openheid van zaken en wil geen regeling treffen voor de achterstand, aldus de vrouw.
4.5.
De man heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht. Het LBIO heeft geen mogelijkheden gezien om beslag te leggen op zijn inkomen, omdat hij onvoldoende inkomen heeft, aldus de man.
4.6.
Het hof is van oordeel dat de vrouw – gelet op haar financiële situatie – voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij nakoming door de man van zijn betalingsverplichtingen, terwijl zij op grond van de door haar zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overgelegde stukken eveneens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de pogingen van het LBIO om tot inning van de door de man verschuldigde alimentatie te komen, niet tot enig resultaat hebben geleid. Van alternatieven is daarnaast niet gebleken. Daarbij komt dat de man tot op heden heeft nagelaten het hof inzicht te verschaffen in zijn financiële positie, zodat – zoals hiervoor in principaal appel is uiteengezet – ervan uitgegaan dient te worden dat de man nog immer voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te voldoen. Nu niet kan worden gezegd dat de man niet in staat is verschuldigde kinderalimentatie te betalen, moet de handelwijze van de man worden geduid als betalingsonwil ter zake van de door hem verschuldigde kinderalimentatie.
4.7.
Gelet op het voorgaande is het verzoek van de vrouw toewijsbaar. Het bedrag dat de man dient te betalen om de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang te voorkomen wordt vastgesteld op € 3.949,52, zijnde het door de vrouw in eerste aanleg genoemde bedrag per oktober 2012. In hoger beroep heeft de vrouw geen ander bedrag genoemd dan wel een nadere berekening in het geding gebracht.
4.8.
Het hof ziet aanleiding om de periode gedurende welke de lijfsdwang nog niet ten uitvoer gelegd zal mogen worden op achtentwintig dagen te stellen. De maximale termijn gedurende welke lijfsdwang mag worden toegepast, zal worden vastgesteld op twee maanden.
4.9.
Partijen zijn voormalig echtelieden. In de omstandigheid dat de man de onderhavige procedure heeft geëntameerd zonder zijn standpunten op welke wijze dan ook te onderbouwen, ziet het hof aanleiding de man in de proceskosten in principaal en in incidenteel hoger beroep te veroordelen. Hij is immers in beide gevallen de in het ongelijk gestelde partij.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de man alsnog af;
verleent de vrouw verlof de beschikkingen van het gerechtshof Leeuwarden van 29 april 2010, 8 maart 2011 en 15 juli 2010 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en in verband daarmee de man in gijzeling te doen stellen totdat een bedrag van € 3.949,52 is betaald, met dien verstande dat die gijzeling pas zal mogen plaatsvinden vanaf achtentwintig dagen na betekening van deze beschikking en ten hoogste twee maanden zal duren;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in principaal hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van de vrouw tot aan deze uitspraak op € 299,- wegens verschotten, te betalen aan de vrouw, en € 1.788,- wegens salaris advocaat, te betalen aan de advocaat van de vrouw;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van de vrouw tot aan deze uitspraak op € 894,- wegens salaris advocaat, te betalen aan de advocaat van de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, M.M.A. Gerritzen-Gunst en J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. van Boheemen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.