ECLI:NL:GHAMS:2013:3917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
12/00428
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 en heffingsrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2007. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 16.783, en een heffingsrente van € 153 in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde de aanslag en de heffingsrente. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde aftrekposten, zoals negatief loon en kosten van levensonderhoud voor kinderen.

Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft het geschil beoordeeld. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat de inspecteur geen rekening heeft gehouden met zijn aftrekposten. Het Hof oordeelt dat het aan belanghebbende is om de aftrekposten aannemelijk te maken, maar dat hij hierin niet is geslaagd. Het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling wordt afgewezen, omdat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00428
3 oktober 2013
uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/526 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 juli 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.783. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur een bedrag van € 153 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 december 2010, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 23 april 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 juni 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 18 juli 2013 verzonden aan [A-straat] 73, [postcode] te [Z], is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de brief waarin de uitnodiging is opgenomen op 22 juli 2013 afgehaald.
1.7.
In het na sluiting van het onderzoek door het Hof op 11 september 2013 ontvangen schrijven van belanghebbende, gedagtekend 10 september 2013, ziet het Hof geen reden voor heropening van het onderzoek. Belanghebbende heeft onvoldoende concrete omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat van belanghebbende in redelijkheid niet kon worden gevergd dat hij de zitting zou bijwonen; voorts is het Hof van oordeel dat het onderzoek is voltooid. Het belang dat belanghebbende heeft bij heropening van het onderzoek weegt naar het oordeel van het Hof dan niet op tegen het algemeen belang van een tijdige en doelmatige afdoening van de onderhavige zaak.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de verderop in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1.Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 15 januari 2007 een voorlopige teruggaaf ib/pvv 2007 verleend van € 10.690.
2.2.Op grond van een door eiser ingediende aangifte ib/pvv 2007 (hierna: de aangifte) heeft verweerder aan eiser met dagtekening 28 november 2008 een voorlopige aanslag 2007 opgelegd. De voorlopige aanslag bedraagt, na verrekening van de onder 2.1 vermelde voorlopige teruggaaf, € 181. Daarnaast is een bedrag van € 13 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.3.Naar aanleiding van de aangifte heeft verweerder bij brieven van 23 november 2009 en 15 februari 2010 eiser verzocht om aanvullende informatie met betrekking tot de door eiser gestelde aftrekposten als ziektekosten en andere buitengewone uitgaven. Daarbij heeft verweerder eiser verzocht om informatie met betrekking tot de kinderkorting en de alleenstaande ouderkorting en heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de arbeidskorting, de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
2.4.Verweerder heeft bij brief van 2 april 2010 eiser meegedeeld dat hij voornemens is af te wijken van de aangifte. Met dagtekening 2 juli 2010 heeft verweerder de aanslag voor het jaar 2007 op een te betalen bedrag van € 1.227 vastgesteld en heeft daarbij € 153 heffingsrente in rekening gebracht. Eiser heeft daarop voor een tweede maal een aangifte ib/pvv 2007 ingediend, die door verweerder is aangemerkt als een bezwaarschrift (hierna: het bezwaar).
2.5.Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder bij brieven van 27 augustus 2010, 7 september 2010, 30 september 2010 en 12 oktober 2010 eiser verzocht om toezending van nadere informatie. Naast de onder 2.3 genoemde gegevens heeft verweerder verzocht om het negatief loon en de kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar te onderbouwen met stukken. Bij brief van 14 september 2010 heeft verweerder eiser een lijst met vaste bedragen voor diëten gestuurd. Verweerder heeft eiser tweemaal uitgenodigd voor een hoorgesprek. Zonder afbericht is eiser daar niet verschenen. Eiser heeft niet gereageerd op de brieven van verweerder.
2.6.Bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2010 heeft verweerder de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 niet te hoog is vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen.
“4.1.Eiser voert – naar de rechtbank begrijpt – aan dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem gestelde onder 2.3 en 2.5 vermelde aftrekposten en met de onder 2.3 vermelde heffingskortingen. Daarnaast stelt eiser dat hij uit hetgeen verweerder in de bezwaarfase aan gegevens heeft opgevraagd kon afleiden dat bepaalde stukken overbodig zouden zijn geworden en dat de aftrek stilzwijgend toegekend is.
4.2.De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om de posten die voor aftrek in aanmerking komen, alsmede de omstandigheden die recht geven op de heffingskortingen, aannemelijk te maken. Eiser heeft echter, ofschoon hij daartoe ruimschoots door verweerder in de gelegenheid is gesteld, nagelaten te onderbouwen dat hij daadwerkelijk uitgaven of kosten in de zin van hoofdstuk 6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft gemaakt, noch heeft eiser de hoogte van de door hem gestelde bedragen met bewijsstukken aannemelijk gemaakt. Uit de aangifte van eiser leidt de rechtbank voorts af dat eiser geen inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking heeft genoten, zodat verweerder terecht de arbeidskorting, combinatiekorting en aanvullende combinatiekorting niet heeft toegepast bij het vaststellen van de aanslag. Indien en voor zover eiser bedoelt dat uit de brieven van verweerder in de bezwaarfase is af te leiden dat verweerder de kinderkorting en de alleenstaande ouderkorting heeft toegepast, omdat hij niet meer om informatie hierover verzoekt, is dat een juiste conclusie. Voor het overige leidt de rechtbank uit de brieven van verweerder enkel af dat verweerder eiser, naar aanleiding van de aangifte en het bezwaar, om gegevens verzoekt met betrekking tot de door eiser gestelde aftrekposten. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aan de op hem rustende bewijslast te voldoen. De aanslag ib/pvv 2007 is daarom niet te hoog vastgesteld.
4.3.Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de aanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
4.4.Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.
Het Hof verenigt zich met de onder 4.1 weergegeven beslissingen van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissingen berusten en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep zich op het standpunt heeft willen stellen dat er sprake is van aftrekbare giften in de zin van artikel 6.32 Wet inkomstenbelasting 2001, heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur geen bewijs ter onderbouwing van zijn stelling ingebracht, terwijl zulks wel op zijn weg heeft gelegen. Belanghebbende heeft de door hem gestelde aftrekpost derhalve niet aannemelijk gemaakt; het gelijk is ook op dit punt aan de inspecteur. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep voor het overige nog heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox, als griffier. De beslissing is op 3 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.