Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, die sinds februari 2010 werkloos is en een WW-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep verzocht om een uitkering in zijn levensonderhoud van € 1.289,94 per maand, te vermeerderen met wettelijke indexering. De rechtbank had eerder zijn verzoek afgewezen, omdat de man onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet in zijn eigen behoefte kon voorzien. De vrouw, die als tandarts werkt en een eenmanszaak heeft, heeft verweer gevoerd en stelt dat zij niet over de draagkracht beschikt om de man te ondersteunen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelt dat de man zich voldoende heeft ingespannen om in zijn huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien, maar dat hij hier desondanks niet volledig in is geslaagd. De man heeft een huwelijksgerelateerde behoefte vastgesteld op € 2.364,- per maand, maar kan dit bedrag niet zelf verdienen. De vrouw heeft een winst uit haar onderneming, maar het hof concludeert dat zij voldoende draagkracht heeft om een uitkering van € 557,- per maand aan de man te betalen, met ingang van 1 januari 2013. De beslissing van de rechtbank om het verzoek van de man af te wijzen voor de periode vóór deze datum is bekrachtigd, omdat de man in die periode in zijn eigen behoefte kon voorzien.
De uitspraak van het hof vernietigt de eerdere beschikking voor wat betreft de alimentatieverplichting van de vrouw vanaf 1 januari 2013, en bepaalt dat de vrouw de man een uitkering van € 557,- per maand moet betalen, met onmiddellijke ingang.