2.1De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” de feiten genoemd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 richt [appellant] zich onder meer tegen deze feitenweergave. Het hof zal daarmee rekening houden. Voor het overige zijn deze feiten in hoger beroep niet in geschil en deze dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.[geïntimeerde] heeft bij huurovereenkomst met ingang van 1 februari 2004 aan [appellant] een terrein met twee bedrijfspanden (hierna ook: het gehuurde) gelegen aan de [adres] te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer verhuurd.
2.1.2.De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 jaren. In de huurovereenkomst is bepaald dat na het verstrijken van deze periode de huurovereenkomst voor een aansluitende periode van 5 jaren wordt voortgezet, derhalve tot en met 31 januari 2014.
2.1.3.Op de huurovereenkomst zijn de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte’ van toepassing verklaard. In artikel 18.2 daarvan is bepaald dat indien een door de huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, huurder een direct opeisbare boete van 2% van dat bedrag per maand verbeurt, met een minimum van € 300,-- per maand.
2.1.4.Bij brief van 12 januari 2010 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
“(…) Wij gaan uw perceel aan de raasdorperweg 50 verlaten. Dat zal zijn op april 2010. (…)”
2.1.5.Bij brief van 9 februari 2010 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
“(…) Met grote verbazing hebben wij kennis genomen van uw schrijven d.d. 12 januari 2010 waarin u aangeeft de huurovereenkomst eenzijdig te willen opzeggen. De huurovereenkomst heeft een looptijd tot 31 januari 2014 en kan voor die tijd niet worden opgezegd. (…)”
2.1.6.[geïntimeerde] heeft [appellant] op 19 april 2010 in kort geding gedagvaard en onder meer betaling van de huurachterstand gevorderd. Bij vonnis van 4 mei 2010 heeft de kantonrechter de vorderingen grotendeels toegewezen. De kantonrechter constateerde voorshands onder meer dat [appellant] het bedrijfspand B had onderverhuurd.
2.1.7.Vanaf 1 mei 2010 tot 1 mei 2012 heeft een derde, [M], van het bedrijfspand 50-A en 50-B gebruik gemaakt. [M] heeft in dat verband rechtstreeks betalingen aan [geïntimeerde] gedaan. Op zijn rekeningafschriften staat bij de betalingen een enkele keer als omschrijving ook het woord “huur” vermeld.
2.1.8.Per e-mail van 31 oktober 211 heeft Dennis [geïntimeerde], een zoon van [geïntimeerde], aan [M] laten weten:
“(…) Bijgaand de factuur voor periode november tot eind januari 2012. Wij hebben de laatste betaling nog niet ontvangen (…) Verder zal ik ook [appellant] moeten aanschrijven ivm betalingsachterstand. (…)”
2.1.9.Per e-mail van 6 februari 2012 heeft Dennis [geïntimeerde] aan [M] laten weten:
“(…) Ik heb de betaling van de huur Raasdorperweg voor je inzichtelijk gemaakt in bijgaande PDF. (…) Verzoek is of je je zou willen houden aan de geldende termijnen en het bedrag conform factuur en niet naar willekeur een bedrag overmaken. (…) Ik ga er dan ook van uit dat de openstaande facturen (…) per omgaande voldaan zullen worden (…) Bijgaand de beiden facturen nogmaals en de aanmaning zoals ook naar Bob gestuurd per post. (…)”
2.1.10.Per e-mail van 21 februari 2012 heeft Dennis [geïntimeerde] aan [M] laten weten:
“(…) Wij hebben een overeenkomst en in mijn ogen zouden de betalingen niet afhankelijk moeten zijn van de betaling van derden. (…)”
2.1.11.Bij brief van 20 april 2012 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
“Bijgaand sturen wij u de factuur voor de periode 1 mei t/m juli. Wij hebben van [M] vernomen dat hij met ingang van 1 mei niet langer van het perceel en pand op de Raasdorperweg 50 A/B gebruik zal maken. Aangezien u de afspraken met [M] onderhands heeft gemaakt gaan wij er van uit dat de betaling, zoals gebruikelijk, via u zal verlopen. Wij stellen het zeer op prijs indien u er zorg voor wilt dragen dat het vervallen saldo binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief op onze bankrekening zal zijn bijgeschreven.(…)”
2.1.12.[appellant] heeft als volgt gereageerd:
“(…) Met grote verbazing heb ik dit keer kennisgenomen van de inhoud van voren bedoelde brief. Nadat ik begin 2010 de huurovereenkomst schriftelijk heb opgezegd, is door mij geen andere huurnota’s meer ontvangen dan de nota met nummer 201001, naar ik heb mogen aannemen om de volgende redenen:
a. u mijn opzegging van de huurovereenkomst heeft geaccepteerd, omdat de door mij tot dan gehuurde locatie in gebruik is gegeven aan een andere partij, met welke partij u nadere afspraken heeft gemaakt omtrent de betaling van de huurprijs:
b. ik nadien geen factuurnota’s meer van u heb ontvangen en u rechtstreeks an de huidige huurder heeft gefactureerd;
c. u vanaf begin 2010 geen correspondentie meer met mij heeft gevoerd en naar alle waarschijnlijkheid rechtsreeks met de huidige huurder heeft gecorrespondeerd. (…)”
2.1.13.[geïntimeerde] heeft [appellant] in kort geding gedagvaard en, stellende dat de verschuldigde huur van 1 november 2011 tot 1 juli 2012 niet (volledig) is betaald, bij wijze van voorlopige voorziening onder meer gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot - samengevat en voor zover van belang - betaling van de huurachterstand van in totaal € 23.719,24 en de contractuele rente van minimaal € 300,-- per maand, dat [appellant] wordt veroordeeld tot sanering van de grond van het gehuurde en tot verstrekking aan [geïntimeerde] van het saneringsrapport, met kostenveroordeling. De kantonrechter heeft bij verstekvonnis in kort geding van 6 september 2012 deze vorderingen toegewezen. Daarop is [appellant] in verzet gekomen. In het vonnis waarvan beroep, gedateerd 26 november 2012, is het verstekvonnis weliswaar vernietigd maar zijn de bovenvermelde vorderingen opnieuw toegewezen.
2.1.14.Op 11 december 2012 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] per e-mail geschreven:
“graag zouden wij het bodem rapport ontvangen dat jullie reed in 2003 of 2004 hebben laten optellen. tevens willen wij graag de sleutels ontvangen, zodat wij weer gebruik kunnen maken van het geheel.”
2.1.15.Op 13 december 2012 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] per e-mail geantwoord:
“Zoals je weet loopt de huurovereenkomst tot en met 31 januari 2014. Als je door wilt huren, uiteraard onder voorbehoud dat je dan wel tijdig moet betalen, is er niets aan de hand, wil je de overeenkomst beëindigen, dan geldt de in de overeenkomst opgenomen opzegtermijn van één jaar. (…)”
2.1.16.[appellant] heeft [geïntimeerde] daarop per e-mail van 14 december 2012 laten weten;
“ik dacht dat de brief ( zie bijlage ) toen wel duidelijk was. echter als ik je opnieuw en briefje moet sturen, dat wij na het einde van het contract echt niet meer bij jullie blijven schrijf ik je opnieuw een briefje. de sleutels kun je opsturen naar de essenlaan 67 1161 eb zwanenburg (…)”