ECLI:NL:GHAMS:2013:3831

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
200.126.305/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgang tussen ouders die op grote afstand van elkaar wonen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende gezamenlijk gezag en omgangsregelingen tussen ouders die op grote afstand van elkaar wonen. De vrouw, appellante, is op 28 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2013. De man, geïntimeerde, heeft op 16 juni 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 26 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij de vrouw en haar advocaat niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De man heeft ter zitting zijn verzoek tot erkenning van de kinderen en gezamenlijk gezag onderbouwd, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze verzoeken.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben samen twee kinderen, geboren in 2006 en 2009. De vrouw is in 2012 hertrouwd en woont met haar nieuwe gezin in het buitenland. De man heeft verzocht om erkenning van de kinderen en gezamenlijk gezag, wat door de rechtbank is toegewezen. De vrouw verzet zich tegen deze beslissing, stellende dat de man geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de kinderen en dat gezamenlijk gezag hen in een ongunstige positie zou brengen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Het hof oordeelt dat de man aan de voorwaarden voor erkenning voldoet en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat gezamenlijk gezag schadelijk zou zijn voor de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, inclusief de omgangsregeling die de man recht geeft op contact met de kinderen, zowel fysiek als via Skype. De vrouw is verplicht om de man te informeren over de kinderen, zoals vastgesteld in de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 oktober 2013
Zaaknummer: 200.126.305/01
Zaaknummer eerste aanleg: 500847 / FA RK 11-8169 EP SH
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende in [land],
appellante,
advocaat: mr. R.G.J. van Ommeren te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 28 april 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 januari 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 500847 / FA RK 11-8169 EP SH.
1.3.
Advocaat mr. R.T.P.H. Jacobs, bijzonder curator over de hierna te noemen kinderen, heeft op 5 juni 2013 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.4.
De man heeft op 16 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is op 26 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);
- de bijzonder curator.
1.7.
De vrouw en de hoofd advocaat-generaal zijn niet verschenen, hoewel zij behoorlijk zijn opgeroepen.
1.8.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man op 27 augustus 2013 nog stukken aan het hof toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren [kind a] [in] 2006 en [kind b] [in] 2009.
2.2.
De vrouw is [in] 2012 gehuwd met haar huidige echtgenoot
.Uit dit huwelijk is [in] 2012 een zoon geboren. De vrouw vormt samen met hen en de kinderen van partijen een gezin. Zij wonen in [land].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op het – aanvullend – verzoek van de man:
- hem toestemming gegeven als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW om de kinderen te erkennen;
- bepaald dat de man en de vrouw gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over hun kinderen vanaf het moment dat de man de kinderen heeft erkend;
- een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld van twee weken in de zomervakantie en een week in de kerstvakantie van de kinderen, waarbij de man de kinderen ophaalt en weer thuisbrengt; daarnaast biedt de vrouw de kinderen de gelegenheid om iedere zondagavond van 19.00 uur tot 19.30 uur Nederlandse tijd te skypen met de man;
- een informatieregeling vastgesteld waarbij de vrouw de man vier maal per jaar (zulks op 2 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van ieder jaar) op de hoogte stelt van de schoolresultaten, de (sport)clubs, andere buitenschoolse activiteiten en gewichtige aangelegenheden inzake de kinderen en dat zij hem een foto stuurt van de kinderen, zowel een pasfoto, als een foto waar zij helemaal op staan afgebeeld, alsmede dat zij bijvoegt een tekening of schrijven van de kinderen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verzoeken van de man alsnog af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4.
De bijzonder curator verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover daarbij aan de man vervangende toestemming is verleend tot erkenning van de kinderen als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Het hof dient in deze zaak te oordelen over de vervangende toestemming tot erkenning, gezamenlijk gezag, omgang en informatie.
Erkenning
4.1.
Ingevolge artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de vereiste toestemming van de moeder voor erkenning van een kind dat de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt worden vervangen door de toestemming van de rechtbank, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
Uitgangspunt is dat zowel het kind als de verwekker aanspraak er op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de erkenner bij totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden vervangen.
Aan de orde is daarom de vraag of de rechtbank op juiste gronden vervangende toestemming tot erkenning van de kinderen aan de man heeft verleend.
4.2.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte deze toestemming heeft verleend. De man heeft tijdens de relatie niet aangetoond verantwoordelijk te willen zijn voor de verzorging en opvoeding van de kinderen; hij besteedde ook nauwelijks aandacht en tijd aan hen. Daarnaast heeft hij op geen enkel moment de behoefte uitgesproken dan wel het voornemen tot het willen erkennen van de kinderen. De man heeft volgens haar dan ook geen andere intentie dan de vrouw te dwarsbomen om met haar echtgenoot een nieuw leven te beginnen, aldus de vrouw.
4.3.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij stelt dat aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan.
4.4.
De bijzonder curator stelt dat de man vervangende toestemming moet worden verleend tot erkenning van de kinderen.
4.5.
De advocaat van de vrouw heeft zich namens haar ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof is van oordeel dat aan de voorwaarden voor erkenning van de kinderen door de man is voldaan. Ook in hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de erkenning van de kinderen door de man de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de kinderen of de belangen van de kinderen zou schaden. Het hof onderschrijft dan ook de overwegingen van de rechtbank op dit onderdeel en maakt deze tot de zijne. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Gezamenlijk gezag
4.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c lid 2 Burgerlijk Wetboek wordt een verzoek van de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten, indien de moeder daar niet mee instemt slechts afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.7.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat gezamenlijk gezag over de kinderen een onaanvaardbaar risico met zich brengt dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. De man heeft zich nooit met de kinderen bemoeid en zich iets van de tot het gezag behorende taken aangetrokken. Het verzoek van de man is er volgens de vrouw slechts op gericht haar leven te blijven beïnvloeden, danwel van hem afhankelijk te zijn voor beslissingen betreffende het gezag. Indien de vrouw steeds afhankelijk is van de medewerking van de man, zullen beslissingen ongewenst vertraging oplopen vanwege de afstand en het gebrek aan communicatie. De gerechtelijke procedures waarin de vrouw vervangende toestemming moet verzoeken, zullen niet alleen slopend, maar ook voor haar financieel nadelig zijn.
4.8.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. Volgens hem kan goed uitvoering worden gegeven aan het gezamenlijk gezag, vanwege de aanwezige moderne communicatiemiddelen.
4.9.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft haar stelling dat gezamenlijk gezag over de kinderen een onaanvaardbaar risico met zich brengt dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders, onvoldoende onderbouwd, gelet op het verweer van de man. Onvoldoende is komen vast te staan dat partijen niet in staat zijn beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg te nemen, althans vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De fysieke afstand tussen partijen staat daaraan niet in de weg, gelet op de moderne communicatiemiddelen. Evenmin is aannemelijk geworden dat een afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De stelling van de vrouw dat de man tijdens hun relatie geen gezagstaken op zich heeft genomen, is niet relevant voor de beantwoording van de onderhavige vraag. De man heeft overigens ter zitting de stelling dat hij zich tijdens de relatie nooit met de kinderen heeft bemoeid, uitvoerig en gemotiveerd weersproken. Hetgeen de vrouw voor het overige heeft aangevoerd geeft –wat daarvan verder zij– geen aanleiding tot een ander oordeel. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt eveneens bekrachtigen.
Omgang
4.10.
De vrouw voert aan dat eerst onderzocht moet worden welke noodzakelijke stappen ondernomen dienen te worden om een door de man gewenste omgangsregeling tot stand te brengen. De man heeft de kinderen immers vanaf november 2011 niet meer gezien. Het zonder meer opstarten van een omgangsregeling met een persoon die zij nu twee jaar niet hebben gezien, zal ongetwijfeld een grote impact hebben op het leven van de kinderen, die thans in een harmonieuze gezinssituatie wonen. Als hij wil skypen, moet hij bovendien een notebook aan de kinderen ter beschikking stellen, nu de vrouw niet over die communicatiemogelijkheden beschikt.
4.11.
De man is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling van kracht moet blijven.
4.12.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft op grond van art. 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht op omgang met de kinderen. Uit de toelichting van de vrouw op haar grief en hetgeen ter zitting namens haar naar voren is gebracht, leidt het hof af dat zij niet zozeer tegen omgang tussen de man en de kinderen is, maar van mening is dat deze niet zonder meer kan worden opgestart. Uiteraard dienen de kinderen goed te worden voorbereid op en begeleid tijdens het contact met de man. Het ligt op de weg van partijen ervoor te zorgen dat dit gebeurt en partijen moeten daartoe ook in staat worden geacht, zeker nu de omgangsregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, in omvang beperkt is. Het verrichten van nader onderzoek door de Raad en/of een zusterorganisatie in [land] is daarvoor niet nodig. Naast die beperkte omgangsregeling heeft de man recht op skypecontacten met de kinderen. Daaraan staat niets in de weg, nu de man ter zitting heeft aangeboden om met het oog daarop een computer/notebook aan de kinderen ter beschikking te stellen. Ook op dit onderdeel zal de beschikking waarvan beroep worden bekrachtigd
Informatie
4.13.
De vrouw is verplicht de man informatie te verstrekken over de kinderen. Zij heeft in de toelichting op haar grief noch ter zitting onderbouwd waarom niet van haar kan worden verlangd dat zij de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling nakomt. Het hof gaat er derhalve vanuit dat niets aan die nakoming in de weg staat, zodat de bestreden beschikking ook op dit onderdeel zal worden bekrachtigd.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2013.