ECLI:NL:GHAMS:2013:3820

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
200.124.864-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietigingsbevoegdheid: Verjaring van het recht tot vernietiging van leaseovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat de leaseovereenkomsten tussen Dexia en de echtgenote van de geïntimeerde rechtsgeldig zijn vernietigd. De zaak betreft de vraag of het vernietigingsrecht van de echtgenote van de geïntimeerde op basis van artikel 1:89 BW is verjaard. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia niet het bewijs heeft geleverd dat de echtgenote van de geïntimeerde meer dan drie jaar voor de vernietigingsverklaring op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Dexia heeft in hoger beroep betoogd dat de kantonrechter de stellingen en het bewijs dat zij had aangedragen onvoldoende gewicht heeft toegekend. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze in hoger beroep niet zijn betwist. Het hof heeft geconcludeerd dat Dexia niet in staat is geweest om het bewijs te leveren dat de echtgenote van de geïntimeerde eerder dan drie jaar voor de vernietigingsverklaring bekend was met de leaseovereenkomsten. De argumenten van Dexia, waaronder indirecte aanwijzingen, zijn niet voldoende om aan te nemen dat de echtgenote eerder op de hoogte was. Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en Dexia veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.124.864/01
zaak- en rolnummer rechtbank : 1332277 DX EXPL 12-45
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 november 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid|DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 5 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 december 2012, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven,
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] tot restitutie aan Dexia van hetgeen Dexia hem heeft betaald uit hoofde van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten. [geïntimeerde] heeft in het principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel appel heeft [geïntimeerde] een verklaring voor recht gevorderd, met beslissing over de proceskosten, met nakosten. Dexia heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 5 september 2012 onder 2 (2.1 tot en met 2.5) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
3.1.1
[geïntimeerde] heeft met rechtsvoorgangsters van Dexia in totaal zes zogenoemde effectenleaseovereenkomsten gesloten.
Vier van deze overeenkomsten zijn geëindigd met een voor [geïntimeerde] negatief resultaat. Dit zijn:
- nummer 57013661 van 3 oktober 1997 (Feestplan),
- nummer 59104421 van 30 september 1999 (Korting Kado),
- nummer 76005099 van 19 oktober 2000 (WinstVer10Dubbelaar), en
- nummer 57101444 van 20 oktober 2000 (Feestplan).
3.1.2 De echtgenote van [geïntimeerde], M.J. [echtgenote], heeft geen (schriftelijke ) toestemming verleend voor het aangaan van deze vier overeenkomsten. Zij heeft bij brief van 29 december 2004 de nietigheid van de vier overeenkomsten ingeroepen met een beroep op artikel 1:89 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.1.3 In dit geding heeft [geïntimeerde] gevorderd, dat de rechter voor recht verklaart dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia veroordeelt tot terugbetaling van al hetgeen [geïntimeerde] krachtens die overeenkomsten heeft betaald, met rente, en, voor het geval Dexia met betrekking tot [geïntimeerde] een A-codering aan de Stichting BKR heeft doorgegeven, Dexia beveelt om te bewerkstelligen dat de registratie wordt doorgehaald en de daaraan gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van de verbeurte van dwangsommen.
3.1.4
Dexia heeft het verweer gevoerd dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. Zij heeft daartoe gesteld dat op 29 december 2004, toen de vernietigingsverklaring werd uitgebracht, reeds meer dan drie jaren waren verstreken sinds de dag waarop [echtgenote] bekend raakte met de leaseovereenkomsten.
[geïntimeerde] heeft betwist dat zijn echtgenote meer dan drie jaar vóór de dag waarop de vernietigingsverklaring werd uitgebracht, bekend is geraakt met de leaseovereenkomsten.
3.1.5
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 5 september 2012 geoordeeld dat de stellingen waaraan Dexia wil ontlenen dat de echtgenote van [geïntimeerde] op 29 december 2004 meer dan drie jaren bekend was met de leaseovereenkomsten, gemotiveerd door [geïntimeerde] zijn weersproken. Aan de stellingen van Dexia valt dan ook, aldus de kantonrechter, vooralsnog niet het bewijs te ontlenen dat de echtgenote van [geïntimeerde] langer dan drie jaar voor de datum van de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Dexia kreeg de gelegenheid om haar stelling dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaar vóór de vernietigingsbrief daadwerkelijk bekend was met de leaseovereenkomsten te bewijzen.
Dexia heeft op 12 november 2012 [geïntimeerde] en zijn echtgenote, [echtgenote], als getuigen doen horen ten overstaan van de kantonrechter.
Bij het bestreden vonnis van 12 december 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia niet erin is geslaagd om het van haar verlangde bewijs te leveren. Daarom heeft hij het beroep op verjaring verworpen en aangenomen dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd. Op grond daarvan heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd, Dexia veroordeeld tot betaling van € 60.215,12 met rente en de proceskosten. Voor het overige is de vordering van [geïntimeerde] afgewezen.
3.2 De grief strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 29 december 2004 kennis kreeg van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Dexia heeft in haar toelichting op de grief aangevoerd dat de kantonrechter aan de stellingen van Dexia, waaronder het door haar bijgebrachte bewijs, onvoldoende gewicht heeft toegekend.
3.3 Bij de beoordeling van de door Dexia aangedragen argumentatie, waaronder het door Dexia bijgebrachte bewijs, stelt het hof voorop dat het er in rechte om gaat vast te stellen of de echtgenote van [geïntimeerde] voorafgaand aan de periode van drie jaren vóór 29 december 2004 op enig moment daadwerkelijk bekend was met de leaseovereenkomsten.
3.4 Aan het door Dexia bijgebrachte bewijs kan niet direct worden ontleend dat [echtgenote] eerder dan drie jaren vóór 29 december 2004 daadwerkelijk bekend was met de leaseovereenkomsten waarvan zij de nietigheid heeft ingeroepen.
Noch het schriftelijk bewijsmateriaal waarop Dexia zich heeft beroepen noch de door [geïntimeerde] en [echtgenote] afgelegde getuigenverklaringen bevatten direct bewijs voor deze bekendheid.
3.5 Dexia heeft zich verder op een reeks indirecte aanwijzingen beroepen waaraan zij wil ontlenen dat de echtgenote van [geïntimeerde] vóór 30 december 2001 daadwerkelijk bekend moet zijn geweest met de vier omstreden leaseovereenkomsten.
Dexia heeft genoemd:
a. tegenstrijdigheden en lacunes die voorkomen in de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [echtgenote],
b. tegenstrijdigheden in de van [geïntimeerde] afkomstige processtukken,
c. de omstandigheid dat [geïntimeerde] op 1 december 2000 van Dexia € 22.451,68 heeft ontvangen, het positieve resultaat van een op 1 december 1995 afgesloten leaseovereenkomst,
d. de omstandigheid dat [geïntimeerde] van Dexia uit hoofde van leaseovereenkomsten € 8.400,35 aan dividenduitkeringen heeft ontvangen,
e. de omstandigheid dat moeilijk voorstelbaar is dat een voor de nakoming van de verplichtingen uit de leaseovereenkomsten benodigde som van meer dan € 70.000,- onbesproken is gebleven, hoewel [geïntimeerde] ook nog de kosten voor zijn gezin met zes kinderen (onder wie twee adoptiekinderen) had te voldoen,
f. de telefoongesprekken die tussen Dexia en huisgenoten van [geïntimeerde] zijn gevoerd in 2001,
g. de omstandigheid dat de echtgenote van [geïntimeerde] belastingaangiften heeft ondertekend, en
h. de omstandigheid dat de zes leaseovereenkomsten de nodige post hebben opgeleverd.
3.6
Het hof volgt Dexia niet in haar gevolgtrekking dat op grond van de hierboven opgesomde indirecte aanwijzingen aangenomen dient te worden dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaren vóór 29 december 2004 daadwerkelijk bekend moet zijn geweest met de vier omstreden leaseovereenkomsten, ook niet als al deze aanwijzingen tezamen worden genomen.
Het hof overweegt daarover meer in het bijzonder als volgt.
3.7.1 Hetgeen Dexia heeft betoogd is op zichzelf beschouwd te weinig specifiek of klemmend om daaraan de gevolgtrekking die Dexia ingang wil doen vinden te verbinden. Dexia roept vanuit haar perspectief begrijpelijke vragen op, maar telkens heeft te gelden dat andere verdedigbare verklaringen denkbaar zijn voor de omstandigheden en gedragingen waarop Dexia zich beroept. Dat betekent dat aan de door haar opgesomde aanwijzingen niet zonder meer bewijs kan worden ontleend.
3.7.2 Daarbij komt dat de door [geïntimeerde] en [echtgenote] afgelegde getuigenverklaringen tegenbewijs bevatten.
Ad c, d en h:
[geïntimeerde] heeft verklaard dat hij zijn echtgenote niet heeft verteld over de opbrengst van de leaseovereenkomsten; [echtgenote] heeft verklaard dat zij niet wist van een winst van meer dan € 20.000,- en dat zij evenmin weet van grote aankopen in de periode dat deze winst werd ontvangen.
Hun verklaringen komen er verder op neer dat [echtgenote] niet volgde wat er zich afspeelde op de rekening waarlangs het geldverkeer met Dexia liep; zij las de post die op de leaseovereenkomsten betrekking had niet, noch die van de bank noch die van Dexia, en [geïntimeerde] heeft haar daarover niet verteld.
Ad g:
[geïntimeerde] en [echtgenote] hebben gelijkluidend verklaard over de gang van zaken bij de belastingaangiften: [echtgenote] nam deze niet door, zij ondertekende deze zo nodig op verzoek van haar man.
Ad e:
[geïntimeerde] en [echtgenote] hebben als getuige voor hun rekening genomen dat de financiële gang van zaken in hun gezin niet noodzaakte tot extra overleg; [geïntimeerde] heeft nog verklaard dat hij sedert 1998 beschikte over freelance inkomsten en een onkostenvergoeding als gemeenteraadslid waaruit hij de met de leaseovereenkomsten verband houdende verplichtingen kon voldoen.
Ad f:
[echtgenote] heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij telefoontjes van Dexia heeft aangenomen.
3.7.3 De door Dexia opgeroepen vragen zijn evenmin van dien aard dat het bijgebrachte tegenbewijs alleen al daarom als ongeloofwaardig moet worden bestempeld. De tegenstrijdigheden en lacunes die Dexia heeft gesignaleerd hebben in dit verband onvoldoende gewicht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de werking van waarneming en geheugen zo haar beperkingen kent, zeker waar het hier gebeurtenissen van vele jaren geleden betreft. Daarbij past te aanvaarden dat zich tegenstrijdigheden en lacunes kunnen voordoen alsmede dat [geïntimeerde] zijn stellingen in de loop van het geding nader heeft gepreciseerd.
3.8 Dexia heeft ook nog meer in het algemeen verwezen naar stellingen in eerste aanleg (CvA alinea 11 tot en met 46, CvD 11 tot en met 16). Die verwijzing is evenwel gelet op al hetgeen nadien in dit geding is voorgevallen en gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen niet specifiek genoeg om afzonderlijke bespreking te verdienen.
3.9 Slotsom van deze overwegingen is dat Dexia geen succes heeft met haar grief.
Terecht heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia er niet in is geslaagd om het van haar verlangde bewijs te leveren. Er is bovendien onvoldoende grond om thans in hoger beroep ten gunste van Dexia het door haar bepleite bewijsvermoeden te aanvaarden.
3.10 Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dexia is de in het ongelijk gestelde partij en heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen.
Omdat de gestelde voorwaarde niet is vervuld, behoeft het incidenteel appel verder geen bespreking.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,- aan verschotten en € 1.631,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, A. Bockwinkel en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.