ECLI:NL:GHAMS:2013:3725

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
200.119.953-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad bij keukenverkoop en aansprakelijkheid van de eigenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld jegens de vennootschap KÜCHEN-STUDIO ARDLAND GMBH (hierna: Ardland) door informatie over de betalingsonmacht van zijn echtgenote, [X], achter te houden. [X] had een keuken gekocht van Ardland, maar het restant van de koopsom was onbetaald gebleven. De rechtbank oordeelde dat [appellant], die op de hoogte was van de financiële situatie van [X], zich onvoldoende had aangetrokken van de belangen van Ardland door deze informatie niet te delen. Het hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat Nederlands recht van toepassing was. Het hof concludeerde dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld door Ardland niet te informeren over de betalingsproblemen van [X], wat leidde tot schade voor Ardland. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] tot betaling van de proceskosten. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van een echtgenoot in het geval van gezamenlijke financiële verplichtingen en de gevolgen van het niet delen van relevante informatie in commerciële transacties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.119.953/01
zaaknummer rechtbank (Alkmaar) : 132251/HA ZA 11-596
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 oktober 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.W. Bloem te Zaandam,
tegen:
de vennootschap naar Duits recht
KÜCHEN-STUDIO ARDLAND GMBH,
gevestigd te Nordhorn (Duitsland),
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.R. Beuker te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Ardland genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 11 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een onder bovenstaand zaaknummer uitgesproken vonnis van de rechtbank Alkmaar van 9 mei 2012, gewezen tussen Ardland als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen en de vorderingen van Ardland zal afwijzen, met veroordeling van Ardland tot betaling aan hem van het bedrag dat hij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, met rente, en met beslissing over de proceskosten.
Ardland heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Ardland heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 tot en met 3.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft terecht beslist dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 2 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
3.2.
De rechtbank heeft voorts beslist dat Nederlands recht van toepassing is. Daartegen is geen grief gericht en ook Ardland heeft klaarblijkelijk toepasselijkheid van Nederlands recht aanvaard, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3.3.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellant] is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met[X] (hierna: [X]). [appellant] is eigenaar van een woning te [woonplaats] (hierna: de woning).
[X] heeft omstreeks november 2008 van Ardland een keuken gekocht voor een koopprijs van € 77.839,-. [appellant] was aanwezig bij gesprekken tussen [X] en Ardland over de aankoop van de keuken. [appellant] heeft op 12 januari 2009 en op 9 september 2009 de eerste respectievelijk de tweede termijn van de koopsom betaald. Ardland heeft op 5 februari 2010 de keuken in de woning geïnstalleerd. [appellant] was bij die installatie aanwezig. De keuken is door natrekking eigendom geworden van [appellant].
Het restant van de koopsom, een bedrag van € 26.964,50 is onbetaald gebleven. [X] is bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Alkmaar van 22 december 2010 veroordeeld dit restant van de koopsom aan Ardland te betalen. [X] heeft niet aan het vonnis voldaan en zij biedt geen verhaal.
3.4.
Ardland vorderde in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep van belang, [appellant] te veroordelen tot betaling van het restant van de koopsom met rente, beslagkosten en proceskosten. Ardland had aan die vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat zij daardoor schade heeft geleden tot het door haar gevorderde. Subsidiair legde Ardland aan haar vordering ten grondslag dat [appellant] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt. [appellant] vorderde van zijn kant veroordeling van Ardland tot betaling aan hem van € 34.389,93 met rente en proceskosten, opheffing van de door Ardland gelegde conservatoire beslagen, oplegging van een verbod opnieuw beslag te leggen, en veroordeling van Ardland tot betaling aan hem van schade als gevolg van onrechtmatig gelegde beslagen. [appellant] stelde daartoe, kort gezegd, dat [X] de koopovereenkomst heeft ontbonden, dat zij vorderingen op Ardland heeft uit ongedaanmakingsverplichtingen en wegens schade die zij heeft geleden in de vorm van proceskosten, dat [X] deze vorderingen aan hem heeft gecedeerd en dat Ardland onrechtmatig beslag heeft gelegd op zijn banktegoeden.
3.5.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellant], in de wetenschap dat [X] zou wanpresteren, zich de belangen van Ardland onvoldoende heeft aangetrokken door haar deze informatie te onthouden en dat [appellant] daarmee onrechtmatig jegens Ardland heeft gehandeld. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de vordering van Ardland voor toewijzing gereed ligt en deze ook toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] tot veroordeling van Ardland om aan hem € 34.389,93 te betalen, afgewezen omdat van de door [appellant] gestelde cessie van vorderingen van [X] aan hem geen akte is opgemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] met betrekking tot de door Ardland gelegde beslagen afgewezen omdat uit de toewijzing van de vordering van Ardland reeds blijkt dat geen sprake is van onrechtmatig gelegde beslagen.
3.6.
De grieven I tot en met V richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Ardland en tegen de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Bij de beoordeling van deze grieven stelt het hof het volgende voorop. In dit geschil zijn de volgende omstandigheden van belang: (a) [X] heeft een keuken gekocht, (b) deze keuken was bestemd om in de woning van [appellant] te worden geïnstalleerd waardoor deze door natrekking eigendom van [appellant] zou worden, (c) [appellant] was op de hoogte van de koopovereenkomst en heeft met de levering en installatie van de keuken in zijn woning ingestemd en (d) [X] heeft de koopprijs (gedeeltelijk) onbetaald gelaten en biedt geen verhaal. In een dergelijk geval heeft te gelden dat, indien reeds bij het aangaan van de overeenkomst vaststond dat [X] niet zou betalen en [appellant] daarmee bekend was en dit niet aan Ardland heeft meegedeeld, [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij zich, door te zwijgen, de belangen van Ardland onvoldoende heeft aangetrokken.
3.7.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat [X] reeds ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet in staat was de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen te voldoen. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Voorts staat tussen partijen vast dat [appellant] op geen enkel moment aan Ardland heeft meegedeeld dat [X] de keuken niet zou kunnen betalen. Het gaat dan ook alleen nog om de vraag of [appellant] van het begin af aan heeft geweten dat [X] niet in staat was de keuken te betalen.
3.8.
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet wist dat [X] niet in staat zou zijn de koopprijs te voldoen aangevoerd dat hij met [X] een gescheiden financiële huishouding voert en dat hij er altijd van is uitgegaan dat zij aan de verplichtingen kon voldoen. Ardland heeft - reeds in de ter comparitie in eerste aanleg overgelegde pleitnotities van haar advocaat - erop gewezen dat [appellant] de eerste twee facturen heeft voldaan en dat daaruit blijkt dat de financiële huishouding van [appellant] en [X] niet zo gescheiden is als [appellant] stelt. Het hof volgt Ardland daarin. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom hij de door [X] verschuldigde bedragen heeft voldaan en niet [X] zelf. Hij stelt weliswaar - zie onder meer zijn verklaring ter comparitie in eerste aanleg - dat [X] de keuken van haar ouders heeft gekregen en dat hij de eerste twee betalingen heeft gedaan omdat haar ouders doodziek in het ziekenhuis lagen, maar dat verklaart nog niet waarom [appellant] in plaats van [X], die zich immers daartoe jegens Ardland had verbonden, de bedragen heeft voldaan. Bovendien kan aan de stelling van [appellant] worden getwijfeld omdat het niet voor de hand ligt dat beide ouders van [X] op beide betaaldata - die acht maanden uit elkaar liggen - niet in staat waren de facturen te voldoen. Het had dan ook op de weg van [appellant] gelegen deze stelling nader toe te lichten of met stukken te onderbouwen. Dat heeft hij echter nagelaten. [appellant] heeft bovendien nagelaten zijn stelling dat hij de bedragen later heeft teruggekregen van de ouders van [X], met stukken te staven. Het dient dan ook erop te worden gehouden dat geen sprake is geweest van een schenking van de ouders van [X]. Uit het feit dat [appellant] de eerste twee betalingen heeft verricht kan, bij gebreke van een andere aannemelijke verklaring daarvoor, worden afgeleid dat [appellant] op dat moment wist dat [X] niet in staat was die betalingen te verrichten. [appellant] heeft niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat dat anders was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst.
3.9.
[appellant] heeft bij de onderhavige grieven aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij nauw betrokken is geweest bij het sluiten van de overeenkomst. Het hof overweegt naar aanleiding daarvan het volgende. [appellant] heeft niet uitdrukkelijk betwist dat hij, zoals Ardland heeft gesteld, aanwezig is geweest bij besprekingen tussen (vertegenwoordigers van) Ardland en [X] over de koop van de keuken. Partijen verschillen slechts van mening over de inbreng van [appellant] tijdens die besprekingen. Dat [appellant] slechts aanwezig was bij de besprekingen en daar verder geen bemoeienis mee had, zoals hij heeft gesteld, maakt echter niet dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Ardland. Uit zijn aanwezigheid bij de besprekingen is immers – minst genomen - af te leiden dat hij wist dat [X] bij Ardland een keuken wilde aanschaffen ten behoeve van de aan hem toebehorende woning. [X] heeft ook niet anders aangevoerd en heeft bovendien niet gesteld dat hij niet wist dat uiteindelijk een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Die wetenschap is bovendien af te leiden uit het feit dat hij de betalingen heeft verricht en dat hij bij de levering en installatie van de keuken aanwezig is geweest. [appellant] heeft al die tijd tegenover Ardland gezwegen over de financiële situatie van [X]. Uit het feit dat [appellant] bij de levering en installatie van de keuken aanwezig is geweest (zoals hij zelf ter comparitie heeft verklaard) kan bovendien worden geconcludeerd dat hij heeft ingestemd met de installatie van de keuken in zijn woning.
3.10.
De conclusie dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, wordt niet anders doordat [appellant], zoals hij stelt, zich niet bewust was van het feit dat hij door natrekking eigenaar zou worden van de keuken. [appellant] richt overigens geen grief, zo stelt het hof vast, tegen het oordeel van de rechtbank in het bestreden vonnis dat hij door natrekking eigenaar is geworden van de keuken. Het voorgaande wordt evenmin anders doordat de woning van [appellant] door de plaatsing van de keuken een meerwaarde heeft gekregen die lager is dan de bedragen die hij reeds heeft betaald, zoals [appellant] nog aanvoert. Het gaat in dit geval immers om de vraag of [appellant] zich onvoldoende de belangen van Ardland heeft aangetrokken en of Ardland daardoor schade heeft geleden. Gelet op een en ander falen de grieven I tot en met V.
3.11.
[appellant] voert bij grief VI aan dat de causaliteit ontbreekt tussen zijn handelen en de door Ardland gestelde schade. Die schade, bestaande uit het onbetaald gebleven restant van de koopsom met rente en kosten, is immers het gevolg van het wanpresteren van [X]. Indien hij de betalingsonmacht van [X] aan Ardland had meegedeeld dan was daarmee de schade niet weggenomen, aldus nog steeds [appellant]. Het hof gaat niet mee in dit betoog. Het ligt immers niet voor de hand dat Ardland aan [X] een keuken verkoopt tegen de overeengekomen koopsom indien zij weet dat [X] die koopsom niet kan betalen. [appellant] heeft niet gesteld waarom dat in dit geval anders zou liggen. Het verband tussen de overtreding door [appellant] van de zorgvuldigheidsnorm die onder de gegeven omstandigheden heeft te gelden en de door Ardland gestelde schade door het uitblijven van de betaling door [X] van het restant van de koopsom staat dan ook voldoende vast. Grief VI faalt eveneens.
3.12.
[appellant] betoogt bij grief Grief VII dat de schade die Ardland lijdt, bestaat uit de waarde van de keuken minus de door hem betaalde termijnen. De waarde van de keuken is gelet op de door hem ingebrachte lijst met gebreken aanmerkelijk lager dan door Ardland gesteld, zo stelt [appellant]. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. Ardland wijst in dit verband terecht op het tussen haar en [X] gewezen vonnis van 22 december 2010. Daarin is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat een ondeugdelijke keuken is geleverd en is vervolgens beslist dat [X] het restant van de koopsom dient te voldoen. [X] is van dat vonnis niet in beroep gekomen. In de rechtsverhouding tussen [X] en Ardland staat aldus vast dat [X] de volledige koopsom aan Ardland verschuldigd is. Voor de bepaling van de omvang van de schade van Ardland in dit geding is leidend het bedrag dat [X] in haar rechtsverhouding tot Ardland verschuldigd is en onbetaald heeft gelaten en waarvoor zij evenmin verhaal biedt. Dat bedrag kan niet zonder meer worden verminderd wegens thans door [appellant] gestelde - en ook in dit geding door Ardland betwiste - gebreken aan de keuken. [appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd die dat anders maken. De grief faalt.
3.13.
[appellant] stelt bij grief VIII dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Ardland omdat zij geen zekerheid heeft geëist en aldus het risico heeft aanvaard dat de koopsom onbetaald zou blijven. Hij voert tevens aan dat Ardland, door niet van hem te vragen de overeenkomst mee te ondertekenen, bewust het risico heeft aanvaard dat hij, [appellant], eigenaar zou worden zonder dat Ardland verhaal op hem zou hebben. De grief faalt. De enkele omstandigheid dat Ardland het risico heeft aanvaard dat de koopsom (deels) onbetaald zou blijven, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van eigen schuld. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat zij jegens [appellant] verplicht was van [X] zekerheid te verlangen. Dat [appellant] eigenaar van de keuken zou worden, maakt voorts niet dat Ardland (jegens [appellant]) verplicht zou zijn om van [appellant] te verlangen de overeenkomst mede te ondertekenen.
3.14.
Het hof komt, nu vaststaat dat [appellant] gehouden is de door Ardland gestelde schade te vergoeden omdat hij onrechtmatig jegens Ardland heeft gehandeld, niet toe aan hetgeen [appellant] na grief VIII onder het kopje ‘ten overvloede’ heeft gesteld.
3.15.
De grieven IX, X en XI zijn gericht tegen de toewijzing van de door Ardland gevorderde wettelijke rente, beslagkosten en proceskosten. [appellant] verwijst ter toelichting van deze grieven slechts naar de voorgaande grieven. Omdat deze alle falen, dienen ook de grieven IX tot en met XI te falen.
3.16.
De overige grieven betreffen alle de vorderingen van [appellant]. [appellant] stelt bij grief XIII dat wel sprake is van een rechtsgeldige cessie aan hem van de vorderingen van [X] jegens Ardland. De grieven XIV en XV komen erop neer dat de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten het door [appellant] overgelegde deskundigenrapport met betrekking tot de door hem gestelde gebreken aan de keuken. Het hof overweegt dat, voor zover sprake is van een rechtsgeldige cessie, [appellant] gebonden is aan het vonnis dat tussen Ardland en [X] is gewezen. Ardland heeft terecht een beroep gedaan op gezag van gewijsde van dat vonnis. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat de schade die [X] lijdt als gevolg van de gebreken aan de keuken zich pas (voor het grootste gedeelte) na dat vonnis heeft geopenbaard, maar hij heeft deze stelling niet toegelicht en nader onderbouwd terwijl dit evenmin blijkt uit bedoeld deskundigenrapport. [appellant] heeft bovendien niet toegelicht waarom dat ertoe zou moeten leiden dat hij (als cessionaris) niet aan het tussen Ardland en [X] gewezen vonnis kan worden gehouden. Er is geen grond voor toewijzing van de vorderingen van [appellant]. De grieven XIII tot en met XV falen.
3.17.
Het voorgaande betekent dat ook grief XVI en XVII falen. [appellant] verwijst ter toelichting daarvan immers slechts naar voorgaande grieven.
3.18.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Ardland begroot op € 1.862,- aan verschotten en € 894,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.E. Molenaar en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013.