In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep in kort geding dat was ingesteld door [appellant] tegen de vereniging Woningbouwvereniging 'Beter Wonen' en enkele andere geïntimeerden. De zaak ontstond naar aanleiding van publicaties van [appellant] op zijn website, waarin hij beschuldigingen uitte over de gang van zaken binnen Beter Wonen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar had eerder geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig handelde door deze uitlatingen te doen, en had hem verboden om in de publiciteit te treden met onjuiste, niet op feiten gebaseerde uitlatingen over de vereniging en haar bestuur. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof beoordeelde de grieven van [appellant] en de vraag of zijn uitlatingen onrechtmatig waren. Het hof stelde vast dat de uitlatingen van [appellant] een kritische en cynische toon hadden, maar ook een satirisch karakter. Het hof weegt de belangen van de vrijheid van meningsuiting van [appellant] tegen de bescherming van de eer en goede naam van de geïntimeerden. Het hof concludeerde dat de uitlatingen van [appellant] niet onrechtmatig waren, omdat zij betrekking hadden op vermeende misstanden binnen een semi-publieke organisatie en steun vonden in eerder onderzoek. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van de geïntimeerden af, waarbij zij in de proceskosten werden veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het recht op vrije meningsuiting en de bescherming tegen onterechte beschuldigingen, vooral in het kader van publicaties die de integriteit van een organisatie aan de kaak stellen. Het hof oordeelde dat in dit geval het belang van [appellant] om misstanden aan de kaak te stellen zwaarder woog dan de belangen van de geïntimeerden.