ECLI:NL:GHAMS:2013:3723

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
200.112.932-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op onjuiste internet- en perspublicaties en de afweging van meningsuiting versus bescherming tegen verdachtmakingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep in kort geding dat was ingesteld door [appellant] tegen de vereniging Woningbouwvereniging 'Beter Wonen' en enkele andere geïntimeerden. De zaak ontstond naar aanleiding van publicaties van [appellant] op zijn website, waarin hij beschuldigingen uitte over de gang van zaken binnen Beter Wonen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar had eerder geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig handelde door deze uitlatingen te doen, en had hem verboden om in de publiciteit te treden met onjuiste, niet op feiten gebaseerde uitlatingen over de vereniging en haar bestuur. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof beoordeelde de grieven van [appellant] en de vraag of zijn uitlatingen onrechtmatig waren. Het hof stelde vast dat de uitlatingen van [appellant] een kritische en cynische toon hadden, maar ook een satirisch karakter. Het hof weegt de belangen van de vrijheid van meningsuiting van [appellant] tegen de bescherming van de eer en goede naam van de geïntimeerden. Het hof concludeerde dat de uitlatingen van [appellant] niet onrechtmatig waren, omdat zij betrekking hadden op vermeende misstanden binnen een semi-publieke organisatie en steun vonden in eerder onderzoek. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van de geïntimeerden af, waarbij zij in de proceskosten werden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het recht op vrije meningsuiting en de bescherming tegen onterechte beschuldigingen, vooral in het kader van publicaties die de integriteit van een organisatie aan de kaak stellen. Het hof oordeelde dat in dit geval het belang van [appellant] om misstanden aan de kaak te stellen zwaarder woog dan de belangen van de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.112.932/01 KG
zaaknummer rechtbank: 137892 / KG ZA 12-177 (Alkmaar)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 oktober 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S.L. Sarin te Haarlem,
tegen

1.de vereniging WONINGBOUWVERENIGING 'BETER WONEN',

gevestigd te Wieringen,
2.
[geïntimeerde sub 1],
wonend te [woonplaats],
3.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats],
4.
[geïntimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.D. van de Reep te Alkmaar.
Partijen worden hierna afzonderlijk [appellant], Beter Wonen, [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] genoemd, terwijl geïntimeerden gezamenlijk als [geïntimeerden] worden aangeduid.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 31 juli 2012 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar van 5 juli 2012, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellant] als gedaagde.
[appellant] heeft bij memorie vier grieven geformuleerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerden] hebben bij memorie de grieven van [appellant] bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de proceskosten van (het hof leest:) het hoger beroep.
Ter zitting van het hof van 13 september 2013 hebben partijen de zaak doen bepleiten, beide door hun voornoemde advocaat; beide advocaten hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2.De feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.14 een aantal feiten vermeld en tot uitgangspunt genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover thans relevant, om het volgende.
( i) Beter Wonen is een woningbouwvereniging en heeft ongeveer 1150 leden (huurders). Het huidige bestuur is ruim 2,5 jaar in functie. [geïntimeerde sub 3] is bij Beter Wonen werkzaam als hoofd administratie.
(ii) [appellant] was lid van de Raad van Toezicht van Beter Wonen. De algemene ledenvergadering heeft op 5 maart 2010 een motie aangenomen strekkende tot ontslag van de toen nog zittende leden van de Raad van Toezicht, waaronder [appellant]. Deze leden zijn vervolgens op 23 maart 2010 afgetreden.
(iii) Bij tussenvonnis van de rechtbank Alkmaar van 13 juli 2011 is een vordering van de (voormalige) individuele leden van de Raad van Toezicht – waaronder [appellant] – tegen Beter Wonen tot betaling van deswege ontvangen facturen en tot voldoening van bezoldiging grotendeels afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de door de voormalige Raad van Toezicht gemaakte kosten niet kunnen worden aangemerkt als kosten gemaakt in het kader van een redelijke taakuitoefening. Daarbij is bepaald dat slechts de kosten gemaakt tot 18 december 2009 voor vergoeding in aanmerking komen.
(iv) [appellant] en [X] hebben op 15 juli 2011 een ingezonden brief in de Wieringer courant geplaatst. Beter Wonen en [geïntimeerde sub 3] hebben tegen [appellant] en Hinkema een vordering in kort geding ingesteld die ertoe strekte hen te verbieden in de publiciteit te treden met onjuiste, beschadigende uitlatingen, suggesties en beschuldigingen over Beter Wonen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar van 1 september 2011 is deze vordering afgewezen.
( v) In maart 2012 is [appellant] begonnen met het plaatsen op zijn website van een reeks door hem geschreven artikelen met titels die telkens aanvangen met de woorden "Oud-Toezichthouders moeten bloeden …" (verder: de artikelen). De artikelen bevatten beschouwingen over de gang van zaken binnen Beter Wonen zowel vóór als na het terugtreden van [appellant] als lid van de Raad van Toezicht en de rol van het bestuur en de Raad van Toezicht daarbij. De artikelen zijn in [appellant]'s eigen woorden "te beschouwen als columns. Ze zijn opiniërend, prikkelend, tot nadenken dwingend, hier en daar met ironie, scherpe toonzetting en overdrijving."
(vi) [geïntimeerden] hebben [appellant] bij brief, door [appellant] op 4 mei 2012 ontvangen, gesommeerd zich te onthouden van publicatie van lasterlijke en smadelijke artikelen en de geplaatste artikelen te verwijderen en verwijderd te houden van zijn website.
(vii) [appellant] heeft de artikelen op 5 mei 2012 van zijn site verwijderd onder gelijktijdige plaatsing op die site van de sommatiebrief van Beter Wonen alsmede de strofe "Monddood - eerst de lokale pers, nu deze blog". Daarbij heeft [appellant] aangekondigd dat de artikelen weer zouden worden teruggeplaatst als de dreiging van een rechtszaak zou zijn weggenomen. Ook bleef een opsomming van de titels van de verwijderde artikelen op de site vermeld.
(viii) Op 8 mei 2012 heeft Beter Wonen [appellant] gesommeerd om ook de genoemde titels van de site te verwijderen. Daarbij heeft Beter Wonen aangekondigd [appellant] in rechte te zullen gaan betrekken.
(ix) [appellant] heeft daarop de lijst met de opsomming van de eerder geschreven artikelen verwijderd alsmede de mededeling dat hij de artikelen weer zou plaatsen zodra de dreiging van een rechtszaak zou zijn verdwenen.
( x) Op 9 mei 2012 heeft [appellant] via twitter aangekondigd: "Dag 6 BLOG OP SLOT? Mooi niet. Lees morgen verder over de kleine woningcorporatie in NH waar oud-TZH'ers bloeden.".
(xi) Op 10 mei 2012 waren de artikelen van [appellant] op de site 'Doofpotten gekraakt' geplaatst.
(xii) Bij brief van 11 mei 2012 heeft Beter Wonen [appellant] gesommeerd de artikelen van de site 'Doofpotten gekraakt' te verwijderen.
3.2.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, dat [appellant] wordt verboden – op straffe van verbeurte van een dwangsom – om in de publiciteit te treden primair met uitlatingen over Beter Wonen, en subsidiair met onjuiste, niet op feiten gebaseerde, de vereniging, haar bestuur en [geïntimeerde sub 3] beschadigende uitlatingen, suggesties en beschuldigingen, alsmede – primair en subsidiair – dat [appellant] wordt veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op zijn website en in de regionale kranten en wordt veroordeeld in de proceskosten. Zij hebben daartoe gesteld, kort gezegd, dat [appellant] onrechtmatig handelt jegens [geïntimeerden] door zich op de door hem onderhouden website aanhoudend beschuldigend uit te laten over [geïntimeerden] en dat in het bijzonder de onverholen beschuldigingen over fraude en over het ontbreken van (wettelijk) toezicht op het bestuur – waarbij [appellant] zich bedient van velerlei, niet onderbouwde uitingen, die door het publiek en betrokken instanties ten onrechte als alarmsignalen omtrent misstanden kunnen worden begrepen – een aantasting in eer en goede naam van [geïntimeerden] vormen. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort samengevat en voor zover thans relevant, overwogen dat het spoedeisendheidsverweer faalt, dat [appellant] weliswaar na de sommaties van Beter Wonen is opgehouden te publiceren maar dat zijn artikelen vervolgens op de site 'Doofpotten gekraakt' zijn verschenen en dat voorshands moet worden aangenomen dat [appellant] de mogelijkheid heeft om te bewerkstelligen dat artikelen als de onderhavige niet opnieuw op laatstgenoemde site verschijnen, dat [geïntimeerden] in hun eer en goede naam zijn aangetast en dit een onrechtmatige daad oplevert omdat in de beschouwingen van [appellant] niet zozeer sprake is van een onjuist feitelijk substraat maar veeleer van het ontbreken van een feitelijk substraat, de gebezigde kwalificaties in hoge mate een suggestief karakter hebben en de beschouwingen van veel negatieve waardeoordelen zijn doortrokken, dat [appellant] met zijn artikelen niet zozeer de belangen van de leden/huurders van Beter Wonen dient maar zich veeleer door rancune lijkt te hebben laten leiden en dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, het recht op bescherming van de eer en goede naam van [geïntimeerden] dient te prevaleren boven het recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting. Op grond van een en ander heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerden] in zoverre toegewezen dat [appellant] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – is verboden om in de publiciteit te treden met onjuiste, niet op feiten gebaseerde, de vereniging, haar bestuur en [geïntimeerde sub 3] beschadigende uitlatingen, dat [appellant] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – is veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op zijn website en, ten slotte, dat [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
De grieven van [appellant] strekken ertoe de beslissing van de voorzieningenrechter om voornoemde vorderingen toe te wijzen en de gronden die daartoe zijn gebezigd, geheel aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.5.
De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerden] een spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Hieromtrent overweegt het hof dat vaststaat dat [appellant] de artikelen op 5 mei 2012 van zijn site heeft verwijderd (onder gelijktijdige plaatsing op die site van de sommatiebrief van Beter Wonen alsmede de strofe "Monddood - eerst de lokale pers, nu deze blog"), maar dat hij daarbij heeft aangekondigd dat de artikelen weer zouden worden teruggeplaatst als de dreiging van een rechtszaak zou zijn weggenomen en ook een opsomming van de titels van de verwijderde artikelen op de site bleef vermeld, en, voorts, dat [appellant] na sommatie daartoe door Beter Wonen weliswaar ook de genoemde titels van de site heeft verwijderd maar daarbij heeft medegedeeld dat hij de artikelen weer zou plaatsen zodra de dreiging van een rechtszaak zou zijn verdwenen. Een en ander impliceert dat als publicatie van de artikelen op zichzelf onrechtmatig moet worden geacht jegens [geïntimeerden] – welke vraag onderwerp is van het onderhavige geschil –, door de genoemde mededelingen van [appellant] ten minste sprake is van dreigend onrechtmatig handelen, wat voldoende is voor het geven van een verbod of bevel in kort geding. Dit betekent dat
grief 1faalt.
3.6.
De vraag waar het in het onderhavige geschil met name om gaat is of de door [appellant] destijds op zijn website gepubliceerde artikelen onrechtmatig jegens [geïntimeerden] moeten worden geoordeeld. Nu [geïntimeerden] [appellant] verwijten in zijn uitlatingen te ver te zijn gegaan, dient het hof te bepalen hoe in dit geval de grens moet worden getrokken tussen uitoefening van het recht op een vrije meningsuiting enerzijds – waarmee mogelijkerwijs bestaande misstanden binnen Beter Wonen konden worden opgeheven – en bescherming tegen onjuiste of in elk geval lichtvaardige verdachtmakingen op internet (en de schade die daarvan het gevolg kan zijn) anderzijds. Bij deze afweging tussen (de bescherming in) twee fundamentele rechten van eenzelfde rangorde, zullen alle ter zake dienende omstandigheden van het geval betrokken moeten worden, in het bijzonder:
a. de aard van de uitlatingen waarin een verdenking of aantijging besloten ligt, en de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor degene jegens wie die verdenking wordt geuit of die aantijging wordt gedaan;
b. de ernst – ook maatschappelijk bezien – van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de uitlatingen de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a t/m c bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten uitlatingen via onder meer de pers en internet, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
f. een mogelijke beperking van het door de uitlatingen te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat de betrokken uitlatingen, ook zonder de verweten openbaarmaking of terbeschikkingstelling aan onder meer de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen;
g. het gezag dat derden zullen toekennen aan degeen die de uitlatingen deed;
h. de maatschappelijke positie en publieke gedragingen van degeen over wie de uitlatingen worden gedaan.
3.7.
De aan [appellant] verweten uitlatingen, en de gestelde onrechtmatigheid ervan jegens [geïntimeerden], waardeert het hof aan de hand van de zojuist geformuleerde criteria aldus.
3.8.
Het onderhavige geval wordt allereerst hierdoor gekenmerkt dat [appellant] uitlatingen heeft gedaan – in de vorm van een aantal (22) artikelen – met betrekking tot de gang van zaken in een bepaalde periode bij Beter Wonen. De uitlatingen waarin de verdenkingen en aantijgingen jegens [geïntimeerden] liggen besloten zijn in beginsel kritisch en cynisch van toonzetting maar hebben tegelijkertijd ook een tamelijk ironisch en met name satirisch karakter. Dit betekent dat – behoudens indien bij voortduring evidente onjuistheden worden geponeerd, waarvan voorshands echter niet is gebleken – ten aanzien van de aard van de uitlatingen niet zozeer de feitelijke juistheid van alle in de artikelen door [appellant] geponeerde stellingen – die, bij gebreke van de mogelijkheid tot instructie, ook moeilijk kan worden beoordeeld in een (kort) geding als het onderhavige – voorop moet staan maar veeleer de strekking van de artikelen moet worden beoordeeld. Die strekking is onmiskenbaar de uiting van (grote) twijfel omtrent (de juistheid en geoorloofdheid van) het beleid van met name het bestuur van Beter Wonen in een aantal concreet genoemde opzichten/kwesties gedurende een bepaalde periode, wat voldoende aanleiding had gevormd voor een integriteitsonderzoek. Daarbij worden geen namen van personen genoemd – zodat slechts voor 'insiders' duidelijk kan zijn op wie wordt gedoeld – en wordt veelal geen onnodig diffamerende terminologie – zoals fraude, zelfverrijking, toeëigening van gelden, et cetera – gehanteerd, waardoor de te verwachten gevolgen voor diegene(n) jegens wie de verdenkingen of aantijgingen worden geuit tot op zekere hoogte beperkt blijven.
3.9.
De uitlatingen hebben betrekking op een vermeende misstand ten aanzien van het eventuele bestaan waarvan gedurende de afgelopen jaren hier te lande, naar feit van algemene bekendheid is, veel maatschappelijke onrust is ontstaan: de integriteit van het bestuur van een semi-publieke organisatie. De verdenkingen en aantijgingen vonden op het moment dat zij werden geuit, op zichzelf de nodige steun in de conclusies van het op 7 december 2009 uitgebrachte onderzoeksrapport-Van Veen (zie met name de antwoorden op de vragen 1, 3, 4, 5, 8, 10, 11, 12 en 13), in het daaraan voorafgaande verzoek van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (verder: CFV) van februari 2009 aan het eerdere bestuur om een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen in verband met signalen die het CFV eind 2008 hadden bereikt over een mogelijke bestuurs- en toezichtcrisis bij Beter Wonen en in de brief van het ministerie van VROM/WWI van 22 januari 2010, waarin onder meer "onontkoombaar" wordt geacht dat ten aanzien van een tweetal concreet aangeduide kwesties nader onderzoek wordt gedaan alsmede wordt opgemerkt dat "vanwege mogelijke andere onrechtmatigheden" ook nog een andere kwestie in dat nadere onderzoek zou moeten worden meegenomen en het desbetreffende onderzoek "een forensisch karakter" zal dienen te krijgen, "gericht op het handelen van een aantal personen". In verhouding tot alle voornoemde factoren is de inkleding van de verdenkingen door [appellant] redelijk beperkt van aard gebleven, nu [appellant] zijn uitlatingen (de publicatie van de artikelen) uitsluitend via zijn eigen, bij het publiek niet zonder meer bekende website heeft gedaan en daaraan geen nadere publiciteit heeft gegeven via bijvoorbeeld radio- of TV-interviews of publicatie(s) in dag- of weekbladen.
3.10.
Op het moment dat de uitlatingen werden gedaan was weinig waarschijnlijk dat het door [appellant] nagestreefde doel langs andere, voor [geïntimeerden] minder schadelijke weg met redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt – wat [geïntimeerden] ook niet voldoende concreet heeft gesteld – en was ook niet te voorzien dat de desbetreffende uitlatingen op andere wijze in de openbaarheid zouden (kunnen) komen: bij gelegenheid van de pleidooien voor dit hof is immers vast komen te staan dat het zogenoemde Integis-rapport, de resultante van het vervolgonderzoek naar de integriteit van het bestuur van Beter Wonen, voor het eerst (ten dele) door het bestuur is vrijgegeven op 22 juni 2012, dus nadat [appellant] in de publiciteit was getreden.
3.11.
Wat betreft het gezag dat derden zullen toekennen aan de uitlatingen van [appellant] moet worden opgemerkt dat aan diens uitlatingen in zoverre gezag toekwam dat hij een voormalig lid van de Raad van Toezicht was, maar dat hij tegelijkertijd op dat moment in zoverre gezag miste dat zijn uitlatingen – zoals ook [geïntimeerden] hebben gesteld – ook als een rancuneuze reactie konden worden opgevat. Daarbij geldt ten slotte, zoals reeds (onder 3.8) overwogen, dat [appellant] geen namen van personen heeft genoemd, zodat slechts voor 'insiders' duidelijk kan zijn geweest op wie door hem werd gedoeld.
3.12.
Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat, alle bijzondere omstandigheden tegen elkaar afgewogen, het belang van [appellant] om zich vrij te uiten zwaarder behoort te wegen dan de belangen waarvoor [geïntimeerden] opkomen en dat in dit geval derhalve het grootste gewicht moet toekomen aan het belang dat een (vermeende) misstand die de samenleving raakt door bekendmaking aan het grote publiek bestreden moet kunnen worden. Van een ontoelaatbare inbreuk op het in art. 8, tweede lid, EVRM gewaarborgde recht is derhalve geen sprake en de door [geïntimeerden] genoemde uitlatingen van [appellant] zijn jegens hen niet onrechtmatig te noemen. Een en ander brengt mee dat
grief 3en
grief 4slagen.
3.13.
Wat [geïntimeerden] voor het overige naar voren hebben gebracht kan aan het voorgaande niet afdoen en kan derhalve buiten bespreking blijven. Bij bespreking van
grief 2heeft [appellant] bij deze stand van zaken geen belang meer.
3.14.
De slotsom luidt dat het hoger beroep slaagt, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerden] zal worden afgewezen. [geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in beide instanties.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en, opnieuw recht doende:
wijst de vordering van [geïntimeerden] af;
verwijst [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 267,= aan verschotten en € 1.788,= aan salaris advocaat;
verwijst [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 381,64 aan verschotten en € 2.682,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en M.J.J. de Bontridder, en is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013 door de rolraadsheer.