Uitspraak
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
mr. A.C. Siemonste Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
– door bewijslevering – ter zake van die feiten. Hiervan uitgaande overweegt het hof als volgt.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant], de voormalige bedrijfsleider van de horecaonderneming LB AMSTERDAM N.V., tegen zijn ontslag op staande voet. [appellant] was sinds 27 januari 2011 in dienst bij LB en werd op 1 oktober 2012 ontslagen wegens vermeende ernstige nalatigheid en verdenkingen van verduistering en drugsmisbruik. Voorafgaand aan het ontslag was er een arbeidsgeschil ontstaan, waarbij [appellant] LB had aangeklaagd voor het herstellen van zijn toegang tot de onderneming en betaling van achterstallig salaris. Tijdens de procedure werd er onderhandeld over een mogelijke minnelijke regeling, waarbij [appellant] stelde dat er een vaststellingsovereenkomst was bereikt. LB ontkende dit en stelde dat er geen bindende overeenkomst was, onder andere vanwege een beroep op dwaling. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat er wel degelijk een vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat LB verplicht was om de overeenkomst na te komen, inclusief de betaling van een bedrag van maximaal € 44.000,- aan [appellant] voor gemaakte overuren en kosten van rechtsbijstand. Het hof wees de vorderingen van [appellant] toe en veroordeelde LB in de proceskosten.