ECLI:NL:GHAMS:2013:3688

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
200.127.382-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bergingswerkzaamheden en schadevergoeding na wegslepen van voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [appellante], tegen een niet verschenen geïntimeerde. De zaak betreft de berging van een voertuig, een Peugeot 206, dat op verzoek van de politie is weggesleept. De [appellante] vordert schadevergoeding voor de kosten van het wegslepen en de stalling van het voertuig. De kantonrechter had de vordering van [appellante] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd zou zijn. In hoger beroep heeft [appellante] echter bewijsstukken overgelegd, waaronder foto's en een expertiserapport, waaruit blijkt dat de auto niet meer kon rijden en dat de politie een redelijke grond had voor het wegslepen.

De [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de kosten, omdat hij ten tijde van het wegslepen in detentie zat. Hij betwist ook de hoogte van de kosten en stelt dat hij eerder op de hoogte had moeten worden gesteld om onnodige stallingkosten te voorkomen. Het hof oordeelt dat de [appellante] voldoende heeft aangetoond dat de politie opdracht heeft gegeven voor het wegslepen en dat de kosten voor rekening van de [geïntimeerde] komen, aangezien hij de eigenaar van het voertuig was.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, en kent de vordering van [appellante] toe, met inachtneming van de stallingkosten. De [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.136,65, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt de [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.127.382/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, teams kanton:
1367375/CV EXPL 12-22848
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 oktober 2013
inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
APPELLANTE,
advocaat:
mr. H.A. Terleth - Gerretsete Lisse
t e g e n
[geïntimeerde]
laatstelijk wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
De partijen worden hierna aangeduid als [appellante] en [geïntimeerde].

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 15 mei 2013 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, teams kanton, hierna: de kantonrechter, van 21 maart 2013, in deze zaak gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
[appellante] heeft bij genoemde dagvaarding één grief geformuleerd met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vordering, uitvoerbaar bij voorraad, zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.1
[appellante] is een bergingscentrale. Haar werkzaamheden bestaan uit het ophalen en doorbrengen van voertuigen die betrokken zijn bij een aanrijding, met pech zijn gestrand dan wel vernield worden aangetroffen.
2.1.2
Op 12 juni 2011 heeft [appellante] de aan [geïntimeerde] toebehorende auto, een Peugeot 206 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) weggesleept in Zoeterwoude.
2.1.3
[geïntimeerde] heeft in detentie gezeten van 18 december 2009 tot en met 13 april 2012.
2.2
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] een bedrag gevorderd van € 2.118,32 bestaande uit € 1.761,75 wegens hoofdsom (waaronder € 1.250,- voor 100 dagen stalling), € 300,- wegens buitengerechtelijke incassokosten en € 56,57 wegens voor de dagvaarding verschuldigd geworden wettelijke rente, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 juli 2012. [appellante] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij van de politie Hollands Midden opdracht heeft gekregen de auto weg te slepen en dat zij [geïntimeerde] hiervan bij brieven van 10 augustus en 27 september 2011 in kennis heeft gesteld.
2.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
2.4
[appellante] komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Zij stelt op verzoek van de politie Hollands Midden, via het Landelijk Centraal Meldpunt (hierna: LCM), de auto te hebben weggesleept in Zoeterwoude, nadat deze auto betrokken was geweest bij een aanrijding en op zijn kop terecht was gekomen. De auto bleek niet verzekerd. [appellante] stelt na de berging tot zaakwaarneming namens [geïntimeerde] te zijn overgegaan. [appellante] heeft (eerst) in hoger beroep foto’s overgelegd van de wijze waarop de auto werd aangetroffen (onderste boven), de melding van het Landelijk Centraal Meldpunt en een expertiserapport waaruit blijkt dat de auto niet meer kon rijden waardoor wegslepen noodzakelijk was.
2.5
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg primair naar voren gebracht dat hij, omdat hij op 12 juni 2012 nog in detentie verbleef, niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [appellante] gevorderde kosten. Iemand zou zich het voertuig wederrechtelijk hebben toegeëigend en [geïntimeerde] heeft geen aangifte kunnen doen omdat hij niet (meer) in het bezit van de autopapieren was. Subsidiair heeft [geïntimeerde] de hoogte van de kosten betwist. [appellante] had hem in juni 2011 onmiddellijk op de hoogte moeten stellen ter vermijding van onnodige stallingkosten, aldus [geïntimeerde].
2.6
In hoger beroep heeft [appellante] genoegzaam aangetoond dat de politie een redelijke grond had voor het doen wegslepen van de auto van [geïntimeerde] en dat zij [appellante] hiertoe opdracht heeft gegeven. Uit de door [appellante] bij dagvaarding in hoger beroep overgelegde producties blijkt dat het LCM een melding heeft gedaan voor berging van de aan [geïntimeerde] toebehorende auto. Dat de auto beschadigd was blijkt zowel uit de overgelegde foto’s als uit het expertiserapport. Nu [geïntimeerde] onbetwist eigenaar was van de auto komen de gevorderde bergingskosten, bemiddelingskosten en kosten van expertise voor zijn rekening.
Ten aanzien van de stallingkosten voor 100 dagen stalling overweegt het hof het volgende. [appellante] heeft zich eerst bij brief van 10 augustus 2011, twee maanden nadat de auto was weggesleept, tot [geïntimeerde] gewend. Weliswaar was [geïntimeerde], als eigenaar, gehouden toezicht te (laten) houden op zijn auto, maar een periode van twee maanden voordat een eigenaar van een auto wordt geïnformeerd over de berging, mede met inachtneming van de stallingkosten à € 12,50 per dag, is aan de ruime kant. Het hof ziet dan ook aanleiding 50 dagen stallingkosten toe te wijzen. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg immers tot verweer aangevoerd dat [appellante] hem beduidend eerder had kunnen informeren over de berging, aan de hand van zijn GBA-adres, en zo de schade in de vorm van stallingskosten had kunnen beperken, terwijl uit de stellingen van [appellante] in de memorie van grieven volgt dat zij met dat GBA-adres bekend was. Dan valt niet in te zien waarom [appellante] [geïntimeerde] pas op 10 augustus 2011 heeft aangeschreven.
2.7
De grief slaagt en het vonnis van 21 maart 2013 zal worden vernietigd, met uitzondering van de kostenveroordeling. Gelet op het verzuim van [appellante] om haar vordering in eerste aanleg voldoende te onderbouwen, is terecht een proceskostenveroordeling in eerste aanleg uitgesproken. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vordering van [appellante] toewijzen zoals hiervoor overwogen. De buitengerechtelijke kosten zullen eveneens worden toegewezen nu uit de in eerste aanleg door [appellante] overgelegde correspondentie blijkt dat er diverse incassowerkzaamheden zijn verricht. Ten slotte zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 21 maart 2013, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 1.136,65 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2012 tot de dag der algehele voldoening, en € 300,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
verwijst [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [appellante] gevallen, op €1.179,-  aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, W.H.F.M. Cortenraad en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013.