In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin Nationale-Nederlanden als eiseres was opgetreden. De zaak betreft een kredietovereenkomst die op 10 juni 1996 zou zijn gesloten tussen [appellante] en Nationale-Nederlanden. [appellante] betwist de ondertekening van de overeenkomst en stelt dat zij geen bedragen heeft ontvangen en geen aflossingen heeft gedaan. Nationale-Nederlanden vordert betaling van een bedrag van € 18.908,15 aan hoofdsom en € 10.954,26 aan rente, en stelt dat de vordering niet is verjaard. Het hof heeft de grieven van [appellante] in behandeling genomen en overweegt dat de vraag of de vordering is verjaard, afhankelijk is van de vraag of een aanmaning van 6 oktober 2005 [appellante] heeft bereikt. Het hof laat [appellante] toe tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de ondertekening van de kredietovereenkomst en de echtheid van de handtekeningen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en onderzoek door een deskundige.