Uitspraak
mr. B.W.M. Zegerste Edam,
mr. F.A.M. Knüppete Arnhem.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief Ibestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat hij op het punt van de ten behoeve van de hennepplantage afgenomen elektriciteit is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht tegenover Liander en uit dien hoofde in beginsel is gehouden tot schadevergoeding aan Liander. Bij de beoordeling van de grief staat voorop dat [appellant] – terecht – niet heeft bestreden dat naar de aard van de onder 3.2 genoemde overeenkomst tussen partijen, uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een zorgplicht voor hem is voortgevloeid met betrekking tot zijn aansluiting op het door Liander beheerde elektriciteitsnet en het gebruik dat van die aansluiting werd gemaakt. Door hetzij toe te laten, hetzij niet te verhinderen, dat vóór de meterkast een illegale aansluiting is gemaakt, door middel waarvan de hennepplantage op de bovenverdieping van het door hem gedreven café van niet door de meter geregistreerde elektriciteit werd voorzien, is [appellant] in de nakoming van zijn zojuist bedoelde zorgplicht tekortgeschoten. Dit tekortschieten verplicht hem in beginsel tot vergoeding van de schade die Liander als gevolg daarvan heeft geleden.
Grief II, waarmee [appellant] opkomt tegen het onbeantwoord laten door de rechtbank van de vraag naar de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden, faalt daarom eveneens.
grief IIIbetoogt [appellant] dat als hij al is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht tegenover Liander, dit tekortschieten hem niet kan worden toegerekend, zodat hij niet aansprakelijk is voor de door Liander gestelde schade. [appellant] voert hiertoe aan, kort gezegd, dat hem geen verwijt treft voor de gemaakte illegale aansluiting en het gebruik daarvan ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening van de hennepplantage op de bovenverdieping van het café. In dit betoog kan hij niet worden gevolgd, zodat ook deze grief faalt. De onder 3.1 aangenomen onderverhuur van de bovenverdieping aan Hofmeister, het aanvankelijke niet-opmerken van de illegale aansluiting door controleurs van Liander en de lokale brandweer en de afwezigheid van strafrechtelijke vervolging van [appellant] in verband met de door middel van de illegale aansluiting afgenomen, niet-geregistreerde, elektriciteit, doen – anders dan hij kennelijk meent – geen van alle af aan de toerekenbaarheid van het onder 3.6 beschreven tekortschieten aan [appellant]. Zij laten immers onverlet dat [appellant] heeft nagelaten te verhinderen dat de omstreden illegale aansluiting werd gemaakt en gebruikt. Uit zijn stellingen volgt niet dat [appellant] aan dit nalaten geen schuld heeft, ook niet als hij heeft bedoeld te stellen dat hij geen wetenschap had van het bestaan van de illegale aansluiting en het gebruik daarvan, terwijl als in laatstbedoelde stelling een beroep op afwezigheid van schuld zijnerzijds moet worden gelezen en dit beroep gegrond zou zijn, het tekortschieten door [appellant] hoe dan ook krachtens de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Als de huurder van het pand in de kruipruimte waarvan de illegale aansluiting is aangetroffen en op de bovenverdieping waarvan zich de hennepplantage bevond, ten behoeve waarvan die aansluiting is gebruikt, en als verhuurder van die bovenverdieping, was hij namelijk bij uitstek in de gelegenheid om het maken en het gebruik van de illegale aansluiting te verhinderen. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt – in de verhouding tot Liander – voor zijn rekening.
grief IVkomt [appellant] op tegen de door de rechtbank aangenomen omvang van zijn verplichting tot schadevergoeding. De grief is uitsluitend onderbouwd met de stelling dat [appellant] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht tegenover Liander, zodat een grond voor een verplichting tot schadevergoeding ontbreekt. Die stelling stuit af op het hierboven overwogene, zodat de grief faalt.