Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van de kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De man is op 24 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind is vastgesteld. De vrouw heeft op 8 juli 2013 een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is op 19 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun advocaten.
Partijen zijn in 2009 gehuwd en hun huwelijk is op 23 juli 2013 ontbonden. Uit hun huwelijk is een kind geboren in 2009. De man heeft ook een kind uit een eerdere relatie. De man heeft een wisselend inkomen en ontvangt ook een WW-uitkering. De vrouw ontvangt een uitkering krachtens de Wet Wajong en heeft haar goederen onder bewind gesteld. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, terwijl de man verzoekt om de bijdrage voor het kind te verlagen.
Het hof heeft de behoefte van het kind vastgesteld op basis van de richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen en het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenleving. Het hof concludeert dat de man een beperkte draagkracht heeft en dat de bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind op € 25,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.