ECLI:NL:GHAMS:2013:3346

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.110.695/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel inzake ongeoorloofde permanente bewoning van stacaravan op recreatiepark

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat door de gemeente Opmeer is uitgevaardigd in verband met de ongeoorloofde permanente bewoning van een stacaravan op een recreatiepark. De gemeente had de bewoners, [geïntimeerden], een last onder dwangsom opgelegd, waarbij hen werd gelast de permanente bewoning van de stacaravan te beëindigen. De rechtbank Alkmaar had in eerdere vonnissen geoordeeld dat de gemeente niet voldoende bewijs had geleverd dat de bewoners de stacaravan permanent bewoonden. De gemeente ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 mei 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De gemeente stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bewoners in staat waren om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat zij de stacaravan permanent bewoonden. De bewoners voerden aan dat zij sinds 3 november 2009 hun hoofdverblijf hadden verplaatst naar een woning in Enkhuizen en dat zij de stacaravan alleen recreatief gebruikten.

Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en heeft geoordeeld dat de gemeente niet in haar bewijslevering is geslaagd. Het hof heeft vastgesteld dat de bewoners met hun getuigenverklaringen en andere bewijsstukken de stelling van de gemeente dat zij de permanente bewoning van de stacaravan niet hadden gestaakt, hebben ontzenuwd. Het hof heeft de grieven van de gemeente verworpen en de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de gemeente werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.110.695/01
zaaknummer rechtbank: 124617 / HA ZA 10-1049
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juni 2013
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE OPMEER,
waarvan de zetel is gevestigd te Opmeer,
appellante,
advocaat:
mr. J.P.G. van Roeyente Terneuzen,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te[plaats],
geïntimeerden,
advocaat:
mr. P. Heijnente Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de gemeente en [geïntimeerden] genoemd; geïntimeerden worden afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
De gemeente is bij dagvaarding van 1 juni 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 18 mei 2011 en 28 maart 2012 van de rechtbank Alkmaar, gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in het verzet en de gemeente als gedaagde in het verzet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 2 mei 2013 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Door respectievelijk namens partijen zijn inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De gemeente heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog het verzet van [geïntimeerden] tegen het dwangbevel van de gemeente van 18 oktober 2010 ongegrond zal verklaren, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 18 mei 2011 (hierna: het tussenvonnis) onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerden] zijn eigenaar van een stacaravan op een recreatiepark te Opmeer. Bij besluit gedateerd en verzonden op 7 augustus 2009 hebben burgemeester en wethouders van Opmeer [geïntimeerden] een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet geoorloofde gebruik van de stacaravan als hoofdverblijf. [geïntimeerden] werd daarbij gelast binnen zes maanden na 7 augustus 2009 de permanente bewoning van de stacaravan te beëindigen en beëindigd te houden en elders een regulier hoofdverblijf te betrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= voor elke vier weken of deel daarvan dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,=. Bij een op 3 december 2009 verzonden besluit is het bezwaar van [geïntimeerden] tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard.
3.2
De gemeente heeft gedurende de periode van 11 februari 2010 tot en met 26 augustus 2010 gecontroleerd of [geïntimeerden] overeenkomstig hun verklaring de permanente bewoning van de stacaravan hebben beëindigd en hun hoofdverblijf hebben verplaatst naar de Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen. Van deze controles zijn rapporten opgesteld. Op 18 oktober 2010 hebben burgemeester en wethouders van Opmeer een dwangbevel uitgevaardigd, waarin [geïntimeerden] is bevolen een bedrag van € 25.000,= aan verbeurde dwangsommen te betalen. Bij exploot van 25 oktober 2010 is dit dwangbevel aan [geïntimeerden] betekend.
3.3
[geïntimeerden] hebben in de eerste aanleg van deze procedure gevorderd dat de rechtbank hen ontheft van de bij het dwangbevel opgelegde verplichting tot betaling van € 25.000,=.
3.4
De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorshands bewezen geacht dat [geïntimeerden] gedurende twintig weken na 7 februari 2010 hun hoofdverblijf hebben gehad in hun stacaravan en [geïntimeerden] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze stelling. Nadat [geïntimeerden] producties in het geding hadden gebracht en zichzelf, F.J.H. Huisman en S. Stegehuis als getuigen hadden doen horen, heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis van 28 maart 2012 (hierna: het eindvonnis) overwogen dat [geïntimeerden] zijn geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Daarop heeft de rechtbank het verzet van [geïntimeerden] tegen het dwangbevel van 18 oktober 2010 gegrond verklaard en hen ontheven van de bij dat dwangbevel opgelegde verplichting tot betaling van € 25.000,=. De gemeente is belast met de kosten van het geding.
3.5
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de gemeente met haar grieven op.
3.6
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat erop neerkomt dat de gemeente moet bewijzen dat [geïntimeerden] na het verstrijken van de begunstigingstermijn in de stacaravan hun hoofdverblijf hadden en grief 2 tegen het toelaten van [geïntimeerden] tot het leveren van tegenbewijs. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Waar het volgens de gemeente om gaat is dat zij in een procedure als de onderhavige dient te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting dient te bewijzen dat [geïntimeerden] de permanente bewoning van de stacaravan niet hebben gestaakt en/of gestaakt gehouden. Aan haar desbetreffende stelplicht meent de gemeente te hebben voldaan, waartegenover [geïntimeerden] volgens haar geen voldoende gemotiveerd verweer hebben gevoerd, zodat de rechtbank [geïntimeerden] ten onrechte tot tegenbewijslevering heeft toegelaten in plaats van het verzet direct ongegrond te verklaren.
3.7
In deze procedure is niet in geschil dat [geïntimeerden] de stacaravan ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom permanent bewoonden. Aan de gemeente kan worden toegegeven dat op haar de bewijslast rust van de stelling dat [geïntimeerden] de permanente bewoning van de stacaravan gedurende twintig weken na 7 februari 2010
– deze periode in verband met de maximering van de dwangsom – niet hebben gestaakt en gestaakt gehouden. Dat betekent echter niet dat grief 1 slaagt en tot vernietiging van de bestreden vonnissen kan leiden. De rechtbank heeft immers voorshands bewezen geacht dat [geïntimeerden] hun hoofdverblijf in de stacaravan hebben gehad en dat impliceert dat zij de permanente bewoning niet hebben gestaakt en gestaakt gehouden. Het hof zal bij de verdere beoordeling van de grieven de door de gemeente bepleite formulering van hetgeen zij te bewijzen heeft tot uitgangspunt nemen.
3.8
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [geïntimeerden] feitelijke gegevens dienen te verschaffen omtrent hun woon- en leefsituatie, omdat zij degenen zijn die daaraan vormgeven. Het betoog van de gemeente dat [geïntimeerden] dat niet voldoende gemotiveerd hebben gedaan om tot het leveren van tegenbewijs te worden toegelaten, volgt het hof niet. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gesteld dat zij sinds 3 november 2010 een kamer huren, met gebruik van keuken en sanitaire voorzieningen, aan de Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen, alwaar zij sindsdien hun hoofdverblijf hebben. Zij hebben voorts gesteld dat zij in de relevante periode slechts binnen de door de gemeente gestelde grenzen gebruik hebben gemaakt van de stacaravan. Dit is, ook al gaat het om een in algemene bewoordingen gestelde betwisting, mede in het licht van de bevindingen van de controleurs van de gemeente waarop zij haar stelling baseert, een voldoende gemotiveerde betwisting van de in eerste aanleg voorshands bewezen geachte stelling van de gemeente om tot het leveren van tegenbewijs daartegen te worden toegelaten. Dat geldt ook als, zoals hiervoor overwogen, wordt uitgegaan van de door de gemeente te bewijzen stelling dat [geïntimeerden] de permanente bewoning van de stacaravan niet hebben gestaakt en gestaakt gehouden. De slotsom is dat de grieven 1 en 2 falen.
3.9
De grieven 3 en 4 betreffen de bewijswaardering en de motivering van de beslissing door de rechtbank. Ook deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De gemeente heeft aangevoerd dat aan de ‘kwaliteit’ van het door [geïntimeerden] te leveren tegenbewijs dezelfde eisen moeten worden gesteld als aan hun betwisting van de stellingen van de gemeente omdat zij degenen zijn die vorm geven aan hun leven en zij daarover dus voldoende feitelijke gegevens moeten verstrekken. [geïntimeerden] hebben dit nagelaten. Zij hebben geen concrete bewijsstukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij hun hoofdverblijf niet in de stacaravan maar in de woning in Enkhuizen hadden, zoals energie- en elektriciteitsgegevens van de stacaravan of rekeningafschriften met pintransacties in Enkhuizen. De wel overgelegde stukken zijn onvoldoende concreet en de getuigenverklaringen bevatten feitelijke onjuistheden, ongeloofwaardigheden en tegenstrijdigheden. De rechtbank heeft bij haar motivering van de beslissing onvoldoende acht geslagen op hetgeen de gemeente hierover in haar processtukken heeft aangevoerd, aldus nog steeds de gemeente.
3.1
Bij de beoordeling van deze grieven wordt vooropgesteld dat de gemeente bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd heeft erkend dat alle controles in de periode van februari tot en met juli 2010 zijn uitgevoerd op dagen waarop [geïntimeerden] – mede op grond van de door hen aangevraagde en door de gemeente verleende maximale wintervrijstelling – de stacaravan mochten gebruiken in het kader van recreatie. Ook heeft de gemeente erkend dat de in de rapportage van de uitgevoerde controles – zestien in getal – opgenomen feiten en omstandigheden waaruit de controleurs stelselmatig afleidden dat het recreatieverblijf een bewoonde indruk maakte, evengoed kunnen passen in een recreatief gebruik van de stacaravan.
3.11
De gemeente benadrukt echter dat het erom gaat dat uit die rapporten blijkt dat de situatie bij de stacaravan na de gegeven last onder dwangsom niet is veranderd en dat deze bij geen van de controles een niet-bewoonde indruk maakte. Bij de drie controles bij de woning aan de Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen zijn [geïntimeerden] nooit aangetroffen. Tijdens een van die controles was alleen S. Stegehuis (hierna: Stegehuis), de eigenares van de woning, aanwezig. Uit de bouwtekening van de woning blijkt dat dit een eengezinswoning is met drie slaapkamers. Stegehuis woont daar met haar drie kinderen. De gemeente acht het ongeloofwaardig dat Stegehuis aan twee wildvreemde mensen louter op basis van een mondelinge afspraak tegen contante betaling een kamer verhuurt, terwijl er geen kamer over was in haar woning en alles met elkaar gedeeld moet worden bij gebreke van aparte voorzieningen. Een en ander heeft de gemeente tot de overtuiging gebracht dat [geïntimeerden] na de begunstigingsperiode de permanente bewoning van de stacaravan niet hebben gestaakt en gestaakt gehouden.
3.12
Het hof constateert dat [geïntimeerden] veranderingen hebben aangebracht in hun persoonlijke omstandigheden na de last onder dwangsom. Zij hebben zich met ingang van 3 november 2009 in de GBA ingeschreven op het adres Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen. Onbestreden is voorts dat zij, in tegenstelling tot daarvoor, vanaf het jaar 2010 geen aanspraak meer maken op de hypotheekrenteaftrek met betrekking tot de stacaravan.
3.13
[geïntimeerden] hebben weliswaar geen schriftelijke huurovereenkomst met Stegehuis, maar zij heeft als getuige onder ede verklaard dat [geïntimeerden] sinds 3 november 2009 de ouderslaapkamer in haar huis huren voor totaal € 400,= per maand, inclusief kosten van gas, licht en water, dat de betaling contant geschiedt en dat zij die betalingen bijhoudt in een door haar aan de rechter-commissaris getoond schriftje, waarvan [geïntimeerde sub 1] in eerste aanleg afschriften in het geding hadden gebracht. De huurinkomsten zijn lager dan de belastingvrije voet, zodat zij deze niet hoeft op te geven voor de belastingen. Stegehuis heeft verder verklaard dat zij met [geïntimeerden] in contact is gekomen via een door hen geplaatste advertentie op Marktplaats.nl en dat zij elkaar voordien niet kenden, dat [geïntimeerden] gemiddeld vier nachten per week in haar woning aanwezig zijn, dat zij vanaf half acht, nadat Stegehuis na het eten alles heeft opgeruimd, in de keuken terecht kunnen, dat zij de badkamer en de wasmachine mogen gebruiken, een drooghekje gebruiken en op hun kamer een tv, computer en koffiezetapparaat hebben. Zij kan niet verklaren of [geïntimeerden] vaak overdag aanwezig zijn, omdat zijzelf veertig uur per week werkt, als gastouder bij vier gezinnen verdeeld over de week, en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] onregelmatig werken en daarbij ook avond- en nachtdiensten draaien. Zij ziet ze wel vaak bij haar thuis of ze ziet een bordje eten van ze, hun was, hun auto of hun post. Ze weet dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] weleens naar het park gaan en dat ze heel vaak de deur uit gaan. Er komt weinig volk voor ze langs, maar zij zijn druk met hun werk en de ruimte nodigt er eigenlijk ook niet echt voor uit. Voorts heeft Stegehuis verklaard dat haar twee jongste kinderen een slaapkamer delen, dat de oudste een eigen kamer heeft en dat zijzelf slaapt in de aanbouw, zijnde een bijkeuken die is verbouwd tot volwaardige slaapkamer. Stegehuis noemt [geïntimeerden] prima mensen en heeft over het met hen wonen in een huis verklaard ‘we gunnen, het gaat op basis van vertrouwen’ en ook dat zij het geen drukke boel vindt.
3.14
De gemeente heeft, naast de inhoud van de rapportage over de controles die zijn uitgevoerd bij de stacaravan en de woning aan de Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen, gewezen op de navolgende in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden:
- [geïntimeerden] beschikken niet over een vaste telefoonlijn op het adres Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen en hun auto’s zijn daar bij geen van de drie controles aangetroffen,
- het is vreemd dat [geïntimeerden] vlak na hun verhuizing naar een nieuw hoofdverblijf voor vrijwel geheel februari en begin maart 2010 een wintervrijstelling hebben aangevraagd voor de maximale periode, terwijl die periode onaantrekkelijk is voor recreatie,
- voor het jaar 2009 heeft [geïntimeerde sub 1] de stacaravan in aanmerking gebracht voor hypotheekrenteaftrek, terwijl deze vanaf november 2009 niet meer het hoofdverblijf zou zijn,
- onder de 41 producties die [geïntimeerden] na het tussenvonnis hebben overgelegd, merendeels afschriften van aan hen gerichte poststukken op het adres Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen, bevinden zich geen harde gegevens, zoals energiegegevens van de stacaravan of rekeningafschriften met pintransacties; 30 van deze poststukken zien niet op de relevante periode maar dateren van daarvoor of daarna en een groot deel betreft post afkomstig van instanties, waaronder de gemeente, die adresgegevens ontlenen aan de inschrijving in de GBA,
- uit de door [geïntimeerden] in het geding gebrachte gegevens met betrekking tot het elektriciteitsgebruik in de woning aan de Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen, blijkt dat het verbruik in het jaar 2010, gelet op cijfers van het Nibud, minder is dan het energieverbruik van een gemiddeld gezin van drie personen,
- [geïntimeerden] hebben hun standpunt na het tussenvonnis radicaal gewijzigd in die zin dat zij aanvankelijk stelden dat zij na het verstrijken van de begunstigingsperiode bevoegd aanwezig waren op het caravanpark op grond van de wintervrijstelling, maar als getuigen verklaarden zij daarentegen dat zij nooit meer op het park waren geweest na het verstrijken van de begunstigingsperiode, welke laatste verklaring wordt bevestigd door de bevriende buurman op het park, de als getuige gehoorde F.J.H. Huisman (hierna: Huisman),
- Huisman spreekt zichzelf op dit punt in zijn verklaring echter tegen, want hij maakt melding van het feit dat [geïntimeerde sub 2], een vrachtwagenchauffeur, zijn auto voor zijn werk altijd op het park zet als hij ritten moet rijden; Huisman is bovendien niet onpartijdig/onafhankelijk en betrouwbaar, omdat hij zelf veel problemen heeft met de gemeente en daarover als getuige geëmotioneerd verklaarde,
- de verklaring van Stegehuis als getuige is ongeloofwaardig, gelet op de elektriciteitsgegevens met betrekking tot de woning; haar verklaring over de bewoning door [geïntimeerden] berust enkel op het feit dat zij ‘sporen van [hun] aanwezigheid’ in haar huis waarnam, hetgeen ongeloofwaardig is als een gezin van vier personen in een huis samenwoont met twee volwassenen,
- [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2], Huisman en Stegehuis hebben ieder een eigen belang bij een verklaring in het voordeel van [geïntimeerden]
3.15
Het hof ziet op grond van deze feiten en omstandigheden – op zichzelf en in onderling verband en samenhang bezien – en in de daaraan door de gemeente gegeven duiding geen aanleiding te twijfelen aan de gedetailleerde en consistente verklaring die Stegehuis als getuige onder ede heeft afgelegd.
3.15.1
Het hof acht de energiegegevens met betrekking tot de woning aan de Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen weliswaar opmerkelijk, maar niet gebleken is dat een dergelijk, ten opzichte van gemiddelde gegevens van het Nibud, laag energiegebruik niet mogelijk is in de omstandigheden waaronder Stegehuis, haar drie kinderen en [geïntimeerden] gebruik maken van die woning. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Stegehuis, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ieder voltijds werken, dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ook avond- en nachtdiensten hebben en [geïntimeerde sub 2] soms in zijn vrachtwagen slaapt, zoals hij als getuige heeft verklaard, en dat [geïntimeerden] bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep onbetwist hebben gesteld dat de twee jongste kinderen van Stegehuis ook regelmatig verblijven bij hun biologische vaders. Dat bij gelegenheid van drie controles, waarvan slechts één in de periode van twintig weken na 7 februari 2010 heeft plaatsgevonden, bij de woning aan de Rietgorsstraat 3 te Enkhuizen geen auto’s van [geïntimeerden] zijn aangetroffen acht het hof niet van wezenlijk belang. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [geïntimeerden] geen vaste telefoonlijn in die woning hebben. [geïntimeerde sub 1] heeft als getuige verklaard dat zij in de caravan ook geen vaste telefoon hadden en dat ze in Enkhuizen allemaal mobiel bellen. Nu [geïntimeerden] stellen dat zij sinds 3 november 2009 in Enkhuizen wonen en daar zijn blijven wonen, kan wel degelijk betekenis worden toegekend aan het ontvangen van post op dat adres, ook buiten de voor deze procedure relevante periode. Een aantal van de in het geding gebrachte afschriften van poststukken betreft weliswaar post van instanties die zich baseren op de GBA-gegevens, maar er zijn ook poststukken waarbij dat niet het geval is.
3.15.2
De tegenstelling die de gemeente signaleert in de stellingen van [geïntimeerden] enerzijds en hun verklaringen als getuige anderzijds is minder wezenlijk dan de gemeente doet voorkomen. Dat blijkt uit het volgende. In de inleidende dagvaarding hebben [geïntimeerden] in algemene bewoordingen gesteld dat zij in de controleperiode bevoegd waren om binnen de door de gemeente gestelde grenzen gebruik te maken van hun stacaravan en dat zij dat ‘bij tijd en wijle’ ook hebben gedaan, alsmede dat zij ‘de 6 weken regel’ niet hebben overschreden. Als getuige heeft [geïntimeerde sub 1] onder meer verklaard dat zij en [geïntimeerde sub 2] na februari 2010 eerst niet of nauwelijks op het park zijn geweest, omdat ze met Enkhuizen bezig waren en zich op het park niet prettig voelden, dat zij er daarna zelf wel kwam om wat op te ruimen, te controleren en te stoken ter voorkoming van bevriezing, maar dat zij en [geïntimeerde sub 2] er in de periode van het verbeuren van de dwangsommen niet recreatief hebben overnacht en aldus ook geen gebruik hebben gemaakt van de wintervrijstelling. [geïntimeerde sub 2] heeft als getuige verklaard dat ze in de periode waarin de dwangsommen werden verbeurd niet naar het park durfden te gaan en dat hij bij zijn weten in die periode niet aanwezig is geweest op het park.
3.15.3
[geïntimeerde sub 1] heeft als getuige verklaard dat soms een auto, en dan meestal de auto van [geïntimeerde sub 2], op het caravanpark op hun eigen grond staat ook als zij er niet zijn, omdat zij het woon- werkverkeer uit kostenbesparing met één auto rijden. De verklaring van getuige Huisman is dan ook niet innerlijk tegenstrijdig.
3.15.4
Het hof ziet ook overigens geen aanleiding enige in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaring buiten beschouwing te laten. Evenmin ziet het hof aanleiding om de overige door de gemeente van belang geachte feiten en omstandigheden afzonderlijk te bespreken, omdat deze in het licht van de voorgaande overwegingen, in het bijzonder in randnummers 3.10, 3.12, 3,13 en 3.15 tot en met 3.15.3, niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.16
[geïntimeerden] hebben met de door hen aangedragen bewijsmiddelen de voorshands bewezen geachte stelling van de gemeente dat zij het permanente gebruik van de stacaravan gedurende twintig weken na 7 februari 2010 niet hebben gestaakt en gestaakt gehouden, concreet en feitelijk ontzenuwd. Daaraan doet niet af dat zij geen energiegegevens met betrekking tot de stacaravan of rekeningafschriften in het geding hebben gebracht. Hoewel dergelijke gegevens onder omstandigheden een relevant bewijsmiddel kunnen vormen, komt in het onderhavige geval – gezien de ruime mate waarin recreatief gebruik is toegestaan in het recreatiepark te Opmeer – ook aan ongewijzigd energiegebruik geen doorslaggevende betekenis toe.
3.17
De gemeente heeft weliswaar in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil zouden kunnen leiden. Dat bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3.18
De grieven falen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. De gemeente zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt de gemeente de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] begroot op € 291,= aan verschotten en € 3.474,= voor salaris;
verklaart dit arrest met betrekking tot deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, C. Uriot en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.