ECLI:NL:GHAMS:2013:3335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
200.127.205/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over hun twee kinderen, geboren in 2006 en 2008. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin op verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag is beëindigd en de vrouw is belast met het eenhoofdig gezag. De man stelt dat er geen reden is om het gezag aan de vrouw toe te kennen en dat hij niet verantwoordelijk is voor de communicatieproblemen tussen hen. De vrouw daarentegen betwist de stellingen van de man en wijst op het gebrek aan communicatie en de problematische situatie die is ontstaan door het ontbreken van contact.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de communicatie tussen de ouders ernstig tekortschiet en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De vrouw heeft in het verleden hulpverlening voor de kinderen moeten zoeken zonder de medewerking van de man, wat aantoont dat gezamenlijk gezag in deze situatie niet haalbaar is. Het hof oordeelt dat beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vrouw noodzakelijk is in het belang van de kinderen.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 24 september 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 24 september 2013
Zaaknummer: 200.127.205/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/526081/FA RK 12-7584
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M.Th.M. Demmer te Hengelo,
tegen
[…],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M.A.W. Erven te Lelystad.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 13 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 februari 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/526081/FA RK 12-7584.
1.3.
De zaak is op 19 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw G.M. Achterkamp, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot april 2009 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [kind a] [in] 2006 en [kind b] [in] 2008 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De kinderen verblijven bij de vrouw.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw beëindigd en is de vrouw belast met de uitoefening van het gezag over de kinderen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank het gezamenlijk gezag op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechter bepaalt dan aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der kinderen toekomt.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode waarin de echtscheiding en de daarmee verband houdende kwesties nog niet zijn afgewikkeld, brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
4.3.
De man stelt – kort gezegd – dat er geen reden is het eenhoofdig gezag over de kinderen aan de vrouw toe te kennen. Hij voert daartoe aan dat het feit dat de vrouw contacten met hem als dreigend ervaart, niet wil zeggen dat die contacten dreigend zijn. Het is niet aan de man te wijten dat er een tijd geen contact is geweest. Als de man contact zoekt met de vrouw, dan wordt dat tegen hem gebruikt. Verder is het in het verleden mogelijk gebleken een GGZ-behandeling voor de kinderen te krijgen zonder zijn destijds wegens gezamenlijk gezag vereiste medewerking, zodat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek. Tenslotte geldt dat de bestreden beschikking de weg opent om een ander dan de man (mede) met het gezag over de kinderen te belasten, wat niet in het belang van de kinderen is, aldus de man.
4.4.
De vrouw betwist hetgeen de man stelt. Zij voert aan – kort gezegd – dat partijen op geen enkele wijze met elkaar communiceren en dat de man jarenlang onvindbaar voor de vrouw is geweest. Dit heeft in het verleden tot problemen geleid toen de toestemming van de man benodigd was voor een GGZ-behandeling van de kinderen. Daarnaast wil de man koste wat kost weten waar de vrouw woont en belast hij de kinderen daarmee. Verbetering van de huidige, feitelijk reeds jarenlang bestaande situatie valt niet te verwachten, aldus de vrouw.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende naar voren gekomen. Partijen hebben vanaf 2004 een relatie gehad. De vrouw is in april 2009 met de kinderen naar een blijf-van-mijn-lijf-huis gegaan alwaar zij een jaar hebben gewoond. Op 29 september 2009 heeft de vrouw aangifte jegens de man gedaan van mishandeling c.q. zware mishandeling gedurende hun relatie. Hier is geen vervolg op gekomen.
Ter zitting is gebleken dat partijen sinds hun uiteengaan in 2009, op enkele telefoongesprekken in 2012 na, geen enkel contact met elkaar hebben gehad. Het ontbreken van contact heeft tot heden - in ieder geval één keer - tot een problematische situatie geleid. Zo werd voor de kinderen hulpverlening noodzakelijk geacht in verband met het huiselijk geweld waarvan [kind a] getuige lijkt te zijn geweest. Na en dankzij langdurige inzet van de zijde van de vrouw is de GGZ bereid gevonden traumaverwerking te bieden aan de kinderen ondanks het ontbreken van de benodigde toestemming c.q. medewerking van de destijds mede met het gezag belaste man. Anders dan de man stelt, blijkt uit voormelde gebeurtenis dat het in het verleden niet goed mogelijk is gebleken om de toestemming van de man te verkrijgen, hetgeen voldoende reden is om problematische situaties in de toekomst niet onaannemelijk te achten. De omstandigheid dat de vrouw blijkens haar mededeling ter zitting op dit moment geen problemen als gevolg van het ontbreken van contact met de man ervaart, doet daaraan niet af. Voorts is in de gegeven omstandigheden niet aannemelijk dat verbetering van de communicatie tussen partijen op afzienbare termijn te verwachten is. Het hof heeft daarbij tijdens de mondelinge behandeling kunnen constateren dat partijen niet in staat zijn tot enig begrip voor en communicatie met elkaar. Het hof is op grond van al het voorgaande dan ook van oordeel dat beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning van het eenhoofdig gezag over de kinderen aan de vrouw anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Hetgeen de man heeft aangevoerd leidt – wat daarvan verder zij – niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenoverwogene is een nader onderzoek zoals door de man ter zitting is verzocht, niet meer nodig.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2013.