ECLI:NL:GHAMS:2013:3333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
200.118.301/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gezamenlijk gezag in een familiezakenprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2013, gaat het om een hoger beroep in een familiezakenprocedure. De zaak betreft de terugplaatsing van een minderjarige bij de vrouw, na een periode van ondertoezichtstelling. De vrouw en de man, respectievelijk de appellante en geïntimeerde, hebben beiden hun zienswijze over de situatie van de minderjarige naar voren gebracht. De vrouw is van mening dat de periode sinds de terugplaatsing te kort is om definitieve uitspraken te doen over de problematiek, en zij uit zorgen over de communicatie met de man. De man daarentegen stelt dat de communicatie goed verloopt en dat afspraken worden nagekomen. Tijdens de zitting is ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest, die het belang van gezamenlijk gezag benadrukt. Het hof heeft vastgesteld dat er een positieve ontwikkeling is in de communicatie tussen de ouders en dat er voldoende aanknopingspunten zijn om het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag te handhaven. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het hof ook opmerkt dat de beslissing inzake het ouderlijk gezag geen invloed heeft op de hulpverlening aan de minderjarige. Het verzoek van de vrouw om de man in de kosten van beide instanties te veroordelen is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 september 2013
Zaaknummer: 200.118.301/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 508995/ FA RK 12-613 LB/MBE
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.L. Daniels-Vetter te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen in de tussenbeschikking van 28 mei 2013 van dit hof is vermeld.
1.3.
Zowel de vrouw als de man heeft op 27 juni 2013 schriftelijk gerapporteerd over hun bevindingen en zienswijze met betrekking tot de terugplaatsing van [minderjarige] bij de vrouw. De man heeft vervolgens op 2 juli 2013 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft op 3 juli 2013 nadere stukken ingediend.
1.4.
De behandeling van de zaak is op 4 juli 2013 ter terechtzitting voortgezet, alwaar zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- mevrouw C. Geldof, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.5.
Na afloop van de zitting is bij het hof schriftelijk bericht binnengekomen van mevrouw T. Roosblad, gezinsmanager bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam dat het als gevolg van ziekte en interne communicatieproblemen niet is gelukt tijdens de behandeling van de zaak ter zitting aanwezig te zijn.
2.1.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting van 4 juli 2013 is naar voren gekomen dat [minderjarige] op 17 mei 2013 bij de vrouw is teruggeplaatst. [minderjarige] verblijft sindsdien iedere vrijdag na school tot en met maandagochtend bij de man. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd tot 7 maart 2014.
2.2.
De vrouw stelt - kort gezegd - dat de periode vanaf 17 mei jongstleden tot heden te kort is om verstrekkende uitspraken te doen over de problematiek, maar dat het contact tussen partijen erg stroef verloopt. De vrouw blijft van mening dat het risico bestaat dat [minderjarige] klem geraakt tussen de ouders. De man blijft gebrekkig communiceren waardoor een feitelijk inhoudelijk gesprek onmogelijk is, hij weigert zijn medewerking te verlenen aan het nakomen van afspraken met de opvoedpoli en het volgen van een ouderschapscursus. Daarnaast heeft de man [minderjarige], zeer tegen de zin van de vrouw, bij de zuster van de vrouw laten logeren, terwijl die zuster in de voorgeschiedenis een zeer dubieuze rol heeft gespeeld, aldus de vrouw.
2.3.
De man stelt – kort gezegd – dat het contact met de vrouw goed verloopt en de afspraken worden nagekomen. Hij is erg tevreden, mede omdat de communicatie tussen partijen volgens hem momenteel erg goed verloopt.
2.4.
Ter zitting heeft de Raad het ter terechtzitting van 4 maart 2013 uitgesproken advies tot bekrachtiging van de bestreden beschikking gehandhaafd. Voor [minderjarige] is het zeer belangrijk dat zij haar ouders beiden kan vertrouwen. Gezamenlijk gezag geeft haar de veiligheid om zich goed te (kunnen) ontwikkelen, mits de ouders in hun gedrag een voorbeeld tonen. De in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] geboden hulpverlening kan de ouders helpen bij verbetering van hun onderlinge communicatie. [minderjarige] dient middels hulpverlening zich te leren uitspreken. Zij heeft daarbij de steun van beide ouders nodig, aldus de Raad.
2.5.
Het hof overweegt dat uit het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat sinds thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vrouw sprake is van een voorzichtig positieve ontwikkeling in de communicatie tussen partijen. Zij bezoeken gezamenlijk rapportbesprekingen op de school van [minderjarige] en de vrouw wordt bij de man thuis uitgenodigd. Daarnaast zijn partijen onderling een aanzienlijk ruimere omgang tussen de man en [minderjarige] overeengekomen dan de bij beschikking van 24 december 2008 vastgestelde omgangsregeling, die inhield dat omgang uitsluitend op de zaterdagen zou plaatsvinden. [minderjarige] heeft tot de zomervakantie de school in [a] bezocht en zal met ingang van het schooljaar 2013/2014 haar oude school in de buurt van de vrouw bezoeken. Desalniettemin zal de omgangsregeling blijkens mededeling van partijen ter zitting in principe worden gehandhaafd. Het hof overweegt voorts dat gebleken is dat beide partijen openstaan voor de inmiddels door de Opvoedpoli gecontinueerde hulpverlening aan [minderjarige] gericht op wenselijk sociaal gedrag. Bovendien hebben zij inmiddels gezamenlijk met de gezinsvoogd gesproken.
Gezien de ongelukkige voorgeschiedenis is het begrijpelijk dat de vrouw een zeker wantrouwen jegens de man koestert. Dit neemt echter niet weg dat de man, gegeven de destijds beschikbare informatie, heeft gehandeld zoals van een goed ouder verwacht zou mogen worden. Ook ter zitting heeft de man ervan blijk gegeven oog te hebben voor het belang van [minderjarige]. Zo heeft hij aangegeven dat [minderjarige] af en toe weekenden bij de vrouw moet kunnen doorbrengen. De verwachting dat de man in geval van gezamenlijk gezag aan de vrouw ruimte zal laten voor volwaardig mede-ouderschap is naar het oordeel van het hof dan ook gerechtvaardigd.
Gelet op het voorgaande zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen. Daarbij merkt het hof op dat de onderhavige beslissing inzake het ouderlijk gezag los staat van en aldus geen invloed heeft op (de slagingskans van) blijkens mededeling van de vrouw ter zitting aan [minderjarige] geboden hulpverlening wegens problemen met haar halfzusje.
2.6.
Gezien de aard van de procedure en de uitkomst daarvan ziet het hof geen aanleiding in te gaan op het verzoek van de vrouw de man in de kosten van beide instanties te veroordelen. Dit verzoek zal worden afgewezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst, mr. M. Wigleven en mr. A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2013.