ECLI:NL:GHAMS:2013:3330
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake gezamenlijk gezag over een minderjarige met gewone verblijfplaats in Letland
In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige, wiens gewone verblijfplaats in Letland is. De man, appellant, heeft op 29 april 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2013, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om het verzoek van de man te behandelen. De vrouw, geïntimeerde, heeft op 26 juni 2013 een verweerschrift ingediend en is niet verschenen ter zitting op 19 augustus 2013.
De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te beslissen op zijn verzoek om gezamenlijk gezag over de minderjarige. De vrouw verzoekt om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof moet beoordelen of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard. De man stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, terwijl de vrouw betwist dat en stelt dat deze in Letland is.
Het hof overweegt dat de minderjarige in Letland woont en dat de vrouw, die het gezag heeft, met haar naar Letland is vertrokken. De minderjarige is in Letland geboren en heeft daar een Lets paspoort. Het hof concludeert dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het moment van het indienen van het verzoek in Letland was. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard op basis van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel IIbis).
Het hof wijst de verzoeken van beide partijen af en compenseert de proceskosten. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2013.