ECLI:NL:GHAMS:2013:3311

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
200.120.440/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kinderalimentatie in hoger beroep met toepassing van Tremanormen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man heeft in hoger beroep beroep gedaan op de Tremanormen, ondanks dat partijen nog gehuwd zijn en deze normen normaal gesproken niet van toepassing zijn. Het hof heeft besloten om deze normen toe te passen, omdat dit een juiste invulling geeft aan de overeenkomst tussen partijen. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, wat de beslissing van het hof heeft beïnvloed.

De man is op 21 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2012, waarin zijn verzoek om de verhouding vast te stellen waarin de ouders dienen bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind werd afgewezen. De vrouw heeft op 2 april 2013 een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend voor de zitting op 24 juli 2013.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van beide ouders. De vrouw heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning en diverse lasten, waaronder huur en zorgverzekering. De man heeft verzocht om een bijdrage van € 326,- per maand van de vrouw voor de kosten van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2012 niet in staat was om een bijdrage te leveren in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het verzoek van de man om de vrouw te verplichten de ontvangen kinderbijslag aan hem te voldoen, is afgewezen.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen, en het in hoger beroep meer of anders verzochte af te wijzen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 17 september 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 september 2013
Zaaknummer: 200.120.440/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 136163 / FA RK 12-193
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. E.W. van den Brink te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Kooiman te Spijkenisse.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 21 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 24 oktober 2012 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk 136163 / FA RK 12-193.
1.3.
De vrouw heeft op 2 april 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 27 juni 2013 een aanvulling van gronden en verzoek in hoger beroep ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 12 juli 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De man heeft op 23 juli 2013 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 24 juli 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1989 in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben een verzoek ingediend tot echtscheiding. De echtscheiding is nog niet uitgesproken. Uit hun huwelijk is onder meer geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 1997. In juni 2010 is de samenwoning van partijen verbroken en is [de minderjarige] bij de vrouw blijven wonen. Van 1 juli 2011 tot 1 juli 2012 had [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de man.
2.2.
Bij de in zoverre niet in geschil zijnde bestreden beschikking is bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1965. Zij vormt met [de minderjarige] een eenoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst bij […]. Blijkens de aanslag inkomstenbelasting 2010 en 2011 bedroeg haar belastbaar inkomen uit werk en woning in die jaren respectievelijk € 17.359,- en € 19.042,-.
Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 19.369,-.
Zij heeft huurlasten. De huurtoeslag bedraagt € 253,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 103,- per maand. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 69,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedroeg in 2012 € 220,- per jaar. Dit bedrag werd geheel verbruikt.
Zij had kosten in verband met de omgang met [de minderjarige] ten bedrage van € 30,25 per maand.
Zij betaalt € 33,84 per maand in verband met de premie begrafenisverzekering die zij voor de man voldoet.
Zij betaalt € 2,56 per maand in verband met de autoverzekering die zij voor de man voldoet.
Zij betaalt € 50,- per maand in verband met de huisdierenverzekering voor de hond van partijen.
Zij heeft diverse schulden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
In eerste aanleg heeft de man, voor zover thans van belang, verzocht de verhouding vast te stellen waarin de ouders dienen bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en het bedrag te bepalen dat de vrouw aan de man in dat kader zal hebben te voldoen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, na wijziging van zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de vrouw aan de man over de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen een bedrag van € 326,- per maand, alsmede te bepalen dat de vrouw de door haar in die periode ten behoeve van [de minderjarige] ontvangen kinderbijslag alsnog aan de man dient te voldoen.
3.3.
De vrouw verzoekt de man in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1
Anders dan de vrouw, ziet het hof geen aanleiding de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Het beroepschrift geeft voldoende duidelijk weer wat de man met zijn hoger beroep wenst te bereiken en op welke gronden hij vernietiging van de bestreden beschikking wenst.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van [de minderjarige], de draagkracht van de vrouw en de draagkracht van de man.
4.3.
Hoewel partijen nog gehuwd zijn en de Tremanormen derhalve op dit verzoek niet van toepassing zijn, heeft de man het hof verzocht om bij de beoordeling van de onderhavige zaak die normen toe te passen. Het hof zal aan dit verzoek tegemoet komen, omdat een dergelijke toepassing een juiste invulling geeft aan hetgeen partijen blijkens hun overeenkomst hebben beoogd, waarbij het hof in aanmerking neemt, dat de vrouw zich op dit punt heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.4.
Het hof ziet aanleiding eerst de draagkracht van de vrouw te bespreken. Het hof zal hierbij uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, behoudens voor zover in het navolgende hiervan zal worden afgeweken. Nu het gaat om een bijdrage ten behoeve van een kind, zal het hof bij de bepaling van zijn draagkracht rekening houden met de alleenstaandennorm en een draagkrachtpercentage van 70 hanteren.
4.5.
Het hof dient de draagkracht van de vrouw te beoordelen over de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2012. Voor de inkomsten van de vrouw zal het hof daarbij uitgaan van het gemiddelde van het fiscaal loon van de vrouw in 2011 en 2012, te weten een bedrag van € 19.206,-.
4.6.
Gebleken is dat partijen in verband met een belastingaanslag over 2006 een schuld aan de Belastingdienst hebben op 31 januari 2012 groot € 9.451,-. Gebleken is dat deze schuld op naam van de vrouw staat en dat zij met de Belastingdienst een betalingsregeling heeft getroffen. Uit de door de vrouw overgelegde brief van de Belastingdienst d.d. 31 januari 2012 blijkt dat deze betalingsregeling onder meer meebrengt dat de eventueel door de Belastingdienst aan de vrouw uit te betalen bedragen (gedoeld wordt op toeslagen en teruggaven, en dergelijke) gedurende maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van die brief, zullen worden verrekend met de openstaande schuld. De vrouw heeft onweersproken verklaard dat deze afspraak tot gevolg heeft dat de op haar van toepassing zijnde heffingskortingen sindsdien buiten beschouwing worden gelaten, alsmede dat zij sindsdien geen kindgebonden budget meer ontvangt.
Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de vrouw geen rekening houden met de op haar van toepassing zijnde heffingskortingen, te weten de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Nu de vrouw ook feitelijk geen kindgebonden budget meer heeft ontvangen, zal het hof dit eveneens buiten beschouwing laten bij de berekening van haar draagkracht.
4.7.
Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat ter zake van de huurlasten van de vrouw slechts een bedrag van € 538,- per maand in aanmerking dient te worden. Uit de door de vrouw overgelegde voorschotbeschikking huurtoeslag over 2011 blijkt immers dat de kale huur van de vrouw in dat jaar € 562,- per maand bedroeg. Het hof zal dit laatste bedrag in aanmerking nemen bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
4.8.
De vrouw stelt dat bij de berekening van haar draagkracht de premies voor de begrafenis-, auto- en huisdierenverzekering die zij voldoet, in aanmerking dienen te worden genomen. Ter onderbouwing daarvan heeft zij naar voren gebracht dat zij dit eigenlijk lasten van de man zijn, doch dat hij deze niet voldeed, zodat zij deze kosten voor de man heeft betaald, hetgeen de man heeft niet betwist. Het hof zal daarom deze lasten in mindering te brengen op de draagkracht van de vrouw.
4.9.
Ter zake van de door de vrouw opgevoerde aflossingen op haar schulden overweegt het hof als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat alleen rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van het kind als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Wat schulden betreft vallen hieronder de schulden die uit het huwelijk van partijen stammen, omdat die schulden ook een druk op het gezinsbudget zouden hebben gelegd als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. Gebleken is dat alle zowel door de vrouw als door de man opgevoerde schulden zijn ontstaan gedurende het huwelijk van partijen. Het hof acht het door de vrouw berekende van haar aflossingen op de schulden van € 183,- per maand niet onaannemelijk. Gelet op het voorgaande zal het hof hiermee rekening houden bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
4.10.
De conclusie is dat de vrouw in de periode 1 juli 2011 tot 1 juli 2012niet in staat was een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te voldoen. De stellingen van partijen omtrent de behoefte van [de minderjarige] en de draagkracht van de man behoeven geen bespreking meer.
4.11.
Het hof gaat thans in op het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw de door haar in die periode ten behoeve van [de minderjarige] ontvangen kinderbijslag alsnog aan de man dient te voldoen. De vrouw heeft verklaard dat zij de door haar ontvangen kinderbijslag reeds ten behoeve van [de minderjarige] heeft besteed, hetgeen het hof niet onaannemelijk en niet onredelijk acht. Naar het oordeel van het hof kan daarom niet van de vrouw worden verwacht dat zij aan het verzoek van de man voldoet. Dit verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen.
4.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Joustra, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2013.