ECLI:NL:GHAMS:2013:3291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
200.123.274-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebruik van woning en hoofdverblijf

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2], oom en tante van [geïntimeerde], over de woning die zij aan [geïntimeerde] hebben verhuurd. [geïntimeerde] heeft de woning niet zelf in gebruik, maar heeft deze aan [Z] gegeven. De appellanten zijn van mening dat dit een tekortkoming in de huurovereenkomst oplevert, terwijl [geïntimeerde] stelt dat zij nog steeds haar hoofdverblijf in de woning heeft, ondanks dat zij ook gebruik maakt van de woning van [Z]. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen. In hoger beroep hebben de appellanten opnieuw geprobeerd bewijs te leveren, maar het hof oordeelt dat de grieven falen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof : 200.123.274/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 1209980 CV EXPL 10-43616
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 oktober 2013
inzake
[APPELLANT SUB 1] en [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat:
mr. G.J.A. Wiekartte Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat:
mr. R.G. Meesterte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [geïntimeerde] genoemd.
1.1
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn bij dagvaarding van 26 februari 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen met opgemeld zaak-/rolnummer van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 4 juli 2011 (verder: het tussenvonnis) en 26 november 2012 (verder: het eindvonnis), gewezen tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
1.2
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben bij memorie twee grieven geformuleerd, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, alsnog -uitvoerbaar bij voorraad de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden en [geïntimeerde] zal veroordelen de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] te ontruimen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
1.3
Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] -uitvoerbaar bij voorraad- in de kosten.
1.4
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 augustus 2013 door hun advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
( i) [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn de oom en tante van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft twee dochters, [X] en [Y]. [Z] (hierna: [Z]) is de vader van deze dochters.
(ii) [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn eigenaar van de woningen gelegen aan de [adres] te [plaats]. Zij wonen zelf op nummer [getal]. Nummer [getal] (hierna: de woning) hebben zij met ingang van 1 augustus 1992 verhuurd aan [geïntimeerde].
(iii) Bij brief van 20 september 2010 heeft de advocaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zijn cliënten hebben vastgesteld dat zij de woning heeft verlaten en haar verzocht afstand te doen van het huurrecht van de woning. [geïntimeerde] heeft niet gereageerd op deze brief.
(iv) [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben bij brief van 6 oktober 2010 doen zeggen dat gebleken is dat [Z] zijn intrek heeft genomen in de woning en dat [geïntimeerde] deze kennelijk aan [Z] in gebruik heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft bij brief van 18 oktober 2010, onder meer, geantwoord dat zij al ruim vijftien jaar een latrelatie heeft met [Z] en dat zij gebruik maakt van diens woning op [plaats] maar nog steeds haar hoofdverblijf aan de Willemsstraat heeft.
( v) [geïntimeerde] betaalt de huur voor de woning aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Zij staat nog immer op het adres van de woning bij de gemeente inschreven.
2.3
De kantonrechter heeft bij het tussenvonnis [appellant sub 1] en [appellant sub 2] toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] de woning heeft verlaten en aan [Z] in gebruik heeft gegeven. Na getuigen te hebben gehoord is de kantonrechter tot de slotsom gekomen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] er niet in zijn geslaagd het van hen verlangde bewijs te leveren. Hij heeft op die grond de vorderingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] afgewezen.
2.4
Voor de beoordeling van deze zaak is allereerst van belang dat, zoals de kantonrechter onbestreden heeft vastgesteld, de huurovereenkomst van partijen geen bepaling bevat op grond waarvan [geïntimeerde] gehouden is haar hoofdverblijf in de woning te hebben. Dan heeft te gelden dat zij in beginsel niet verplicht is gebruik te maken van de woning, mits zij zich gedraagt zoals van een goed huurder wordt verlangd. Dat wil in dit geval zeggen dat zij de woning niet leeg laat staan zodanig dat er een reëel gevaar voor verwaarlozing of kraken is. Evenmin mag zij de woning volledig en uitsluitend aan een derde in gebruik geven zonder dat zij daarop nog toezicht kan houden.
2.5
Met
grief 1betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de bewijsopdracht die de kantonrechter heeft gegeven niet juist is, omdat hij twee afzonderlijke tekortkomingen als één geheel opvat. Volgens hen moeten zij toegelaten worden te bewijzen dat [geïntimeerde] de woning heeft verlaten en/of aan [Z] in gebruik heeft gegeven.
Uit rechtsoverweging 2 van het tussenvonnis, waartegen geen grief is gericht, volgt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gesteld hebben dat [geïntimeerde] de woning heeft verlaten en aan [Z] in gebruik heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft een en ander betwist door aan te voeren dat [Z] en zij een latrelatie hebben, waardoor zij afwisselend maar niet samen in de woning van [Z] op [plaats] en in de door [geïntimeerde] gehuurde woning wonen. Tegen die achtergrond is de bewijsopdracht van de kantonrechter dus juist.
Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in hoger beroep aanvoeren kan hen niet baten, omdat het niet gebruiken van de woning door [geïntimeerde] alleen een tekortkoming oplevert indien zou komen vast te staan, dat kan worden gesproken van volledige ingebruikgeving van de woning aan uitsluitend [Z].
De eerste grief is dus tevergeefs voorgedragen.
2.6
Grief 2houdt in dat volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zij het van hen verlangde bewijs wel hebben geleverd.
Het hof acht de bewijsoverweging van de kantonrechter (rechtsoverwegingen 10 tot en met 17) juist. De hyves-berichten waarnaar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verwijzen, waarin [geïntimeerde] aan haar hyves-vrienden meedeelde dat zij naar [plaats] is verhuisd, kunnen niet tot een ander oordeel leiden, omdat die onvoldoende strijdig zijn met het door [geïntimeerde] in deze procedure ingenomen standpunt dat zij een latrelatie heeft met [Z] en afwisselend in de woning en op [plaats] verblijft. In hoger beroep hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daar nog aan toegevoegd dat volgens hen [Z] inmiddels een relatie heeft met een zekere [A]. Ook als dat juist zou zijn dan levert dat toch geen bewijs op voor de stelling zoals door de kantonrechter verwoord. Daarvoor is nodig dat [geïntimeerde] het toezicht op de woning heeft opgegeven door deze volledig aan [Z] in gebruik te geven, waarvan hier niet kan worden gesproken.
Ook de tweede grief slaagt dus niet.
2.7
In hoger beroep hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] opnieuw en nader bewijs aangeboden van de omstandigheid dat [geïntimeerde] niet meer woonachtig is in de woning en deze in gebruik heeft gegeven aan [Z], door het horen van getuigen en het opnieuw horen van getuigen die al een verklaring hebben afgelegd.
In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring kunnen afleggen. De eis dat een bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn, kan meebrengen dat indien reeds in eerste aanleg getuigen zijn gehoord, wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. De formulering van het bewijs dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanbieden overigens, gelijk aan de formulering van de kantonrechter is voldoende concreet. Zij hebben in hun memorie van grieven echter niets concreets gezegd over de te horen getuigen. Bij pleidooi hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangeboden zichzelf, hun zoon [B],[C] en [D] als getuigen te horen.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [B] en[C] zijn al door de kantonrechter als getuigen gehoord en nu [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet hebben gesteld wat dezen in hoger beroep meer of anders zou kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan, passeert het hof het aanbod om deze getuigen nog eens te horen als onvoldoende gespecificeerd.
[D] is nog niet door de kantonrechter gehoord. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kan zij verklaren dat [geïntimeerde] de woning heeft verlaten, dat [Z] er nu woont en dat deze een nieuwe vriendin heeft. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] willen [D] dus horen over een bewijsthema dat niet kan bijdragen, zo volgt uit het slot van rechtsoverweging 2.5, aan toewijzing van hun vordering. Het hof passeert daarom het aanbod [D] als getuige te horen als niet ter zake doend.
2.8
Nu de grieven falen en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ook in hoger beroep niet het bewijs hebben geleverd zoals van hen verlangd, dient het hof de vonnissen waarvan beroep te bekrachtigen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dienen als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. E.M. Polak en mr. D.J. van der Kwaak, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2013.