Uitspraak
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
mr. J.B. Maliepaardte Bleiswijk.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 2 in incidenteel appelstelt [geïntimeerde] dat de kantonrechter ten onrechte zijn beroep op dwaling heeft verworpen.
grief 1 in incidenteel hoger beroep.
grief 3 in incidenteel appeldat zich in deze zaak geen aan [geïntimeerde] toe te rekenen feiten en omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat hem medeschuld in de zin van artikel 6:101 BW zou treffen. Het hof overweegt als volgt.
grief 4 in incidenteel hoger beroepeveneens faalt.
grief II in principaal hoger beroepvoert Dexia aan dat uit de vaste rechtspraak volgt dat de wettelijke rente is verschuldigd wanneer deze schade daadwerkelijk is geleden en een opeisbare vordering tot schadevergoeding is ontstaan, dat is: na de beëindiging van de leaseovereenkomsten. Deze grief slaagt. De gedachtegang van [geïntimeerde], dat Dexia vanaf een eerder moment tot schadevergoeding is gehouden, omdat ‘de kans van schade in de contracten besloten lag’, wordt door het hof niet gevolgd. Een kans op schade doet geen opeisbare vordering ontstaan, noch verzuim intreden. De door [geïntimeerde] gemaakte vergelijking met het ten uitvoerleggen van een nog niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis gaat in dit verband niet op. In die gevallen wordt gebruik gemaakt van een executoriale titel die nog blootstaat aan de mogelijkheid van vernietiging. Indien de uitspraak vervolgens daadwerkelijk wordt vernietigd, is met terugwerkende kracht de executoriale titel komen te vervallen, zodat daarmee de onrechtmatige daad van de executant is gegeven. Een daarmee vergelijkbare situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. Dexia is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 12 januari 2006, de datum waarop de leaseovereenkomst is geëindigd,