De vrouw en [dochter] stellen dat de man onvoldoende heeft gesteld omtrent de noodzaak van een verlaging van zijn salaris en dat het niet op hun weg had gelegen om aan te tonen dat voormeld salaris vanaf 1 april 2011 geen reëel salaris betreft.
De man betwist dat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Hij heeft ter nadere onderbouwing van de noodzaak van voormelde salarisverlaging, onder verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte jaarrekeningen, gesteld dat de omzet van de B.V. in de afgelopen jaren aanzienlijk is gedaald. Vanwege deze omzetdaling was hij genoodzaakt zichzelf een lager salaris uit te keren. In dit verband heeft hij een tweetal brieven van zijn accountant, beide gedateerd op 29 januari 2013, in het geding gebracht. Daarin staat vermeld dat de B.V. maximaal € 22.200,-, zijnde € 1.850,- bruto per maand inclusief vakantietoeslag, aan salaris kon uitkeren.
Volgens de door de man in het geding gebrachte jaarrekeningen is de (netto) omzet van de B.V. gedaald van € 82.523,- in 2009 naar € 23.282,- in 2012. Het bedrijfsresultaat van de B.V. bedroeg in 2010, 2011 en 2012 respectievelijk € 4.743,- negatief, € 212,- negatief en € 13.204,- negatief. Op grond van deze cijfers en mede in aanmerking genomen de voormelde brieven van de accountant, is het hof van oordeel dat de vrouw en [dochter] de door de man gestelde en aan de hand van stukken onderbouwde noodzaak van een salarisverlaging onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. Anders dan de vrouw en [dochter] ter zitting in hoger beroep hebben gesteld, ziet het hof in de enkele vermelding in de jaarstukken, inhoudende dat de aard van de door de accountant verrichte werkzaamheden zodanig is dat geen zekerheid omtrent de getrouwheid van de jaarrekening kan worden verstrekt, geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de in de jaarrekening opgenomen cijfers in twijfel te trekken, nu een dergelijke vermelding te doen gebruikelijk is.
Tegenover de – aan de hand van stukken – onderbouwde stelling van de man dat niet het eigen vermogen, maar de liquiditeit van de B.V. bepalend is voor het al dan niet verlagen van het salaris, hebben de vrouw en [dochter] hun stelling dat van de man kan worden gevergd te bewerkstelligen dat het eigen vermogen van de B.V. wordt aangesproken om aan de onderhoudsverplichtingen te kunnen voldoen, onvoldoende onderbouwd. Evenmin hebben de vrouw en [dochter] hun stelling dat niet uitgesloten kan worden dat de man in de vorm van een vordering in rekening‑courant grote bedragen van zijn onderneming heeft geleend teneinde zijn inkomen bewust laag te houden, voldoende onderbouwd. De man heeft hiertegenover gesteld dat hij van de B.V. heeft moeten lenen omdat zijn salaris onvoldoende was om alle lasten te kunnen voldoen en hierdoor een schuld in privé is ontstaan. Voorts heeft hij onder verwijzing naar een van de hiervoor vermelde brieven van zijn accountant gesteld dat het niet verlagen van zijn salaris tot een nog negatiever resultaat en een verdere verslechtering van de liquiditeit van de BV zou hebben geleid. Anders dan de vrouw en [dochter] betogen, heeft de man in dit kader aan zijn stelplicht voldaan.
Gelet op het vorenstaande is het hof, anders dan de vrouw en [dochter], van oordeel dat de man redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht zich een hoger salaris dan € 1.850,- bruto per maand inclusief vakantietoeslag te laten uitkeren. Dit kan evenmin van de man worden gevergd. De vrouw en [dochter] hebben de stelling van de man dat alle door hem op freelance basis verrichte werkzaamheden, waaronder die voor de Stichting [x], zijn verdisconteerd in de omzet van de B.V. zoals vermeld in de jaarrekeningen, onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof ziet derhalve geen aanleiding bij de berekening van de draagkracht van de man rekening te houden met inkomsten uit die werkzaamheden. Voor zover de vrouw en [dochter] de door de man gestelde opheffing van de Stichting [x] betwisten en stellen dat de man ook na juli 2012 betaalde werkzaamheden voor die stichting heeft verricht, overweegt het hof dat, wat daar ook van zij, niet is gebleken dat de man na 1 juli 2012 nog inkomsten uit freelance werkzaamheden heeft gehad die het bij de bestreden beschikking tot uitgangspunt genomen salaris overstijgen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de salarisbetalingen aan de man met ingang van 1 juli 2012 zijn beëindigd en de man derhalve voormeld salaris feitelijk niet meer ontvangt.