3.3.Bij pleidooi in hoger beroep heeft NMBS onder meer gesteld dat AnsaldoBreda in haar onderhavige (exhibitie)vordering niet-ontvankelijk is, kort gezegd, omdat zij hiermee bewijsmateriaal verzamelt tegen partijen die zij niet in dit geding heeft opgeroepen. Het hof verwerpt dit verweer, omdat de enkele mogelijkheid dat de rapporten tegen derden worden gebruikt niet meebrengt dat AnsaloBreda daarvan geen afschrift mag vragen zonder die derden in het geding te betrekken.
3.4.1.In (de toelichting op) haar grief klaagt AnsaldoBreda er op zichzelf terecht over dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van haar exhibitievordering geen acht heeft geslagen - althans er niet blijk van heeft gegeven acht te hebben geslagen - op een aantal andere door AnsaldoBreda aan deze vordering ten grondslag gelegde stellingen dan haar wens dat de rapporten aan de door de voorzieningenrechter te benoemen deskundigen ter beschikking kunnen worden gesteld. Hiermee is echter niet gegeven dat het hoger beroep slaagt. Integendeel, het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de onderhavige vordering van AnsaldoBreda moet worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.4.2.Niet ter discussie staat dat de rapporten alle zijn opgesteld voor intern gebruik, respectievelijk in opdracht en voor rekening van NS (NS Materieelrapport), NMBS (Concept Risk rapport) en NS en NMBS gezamenlijk (Mott MacDonald rapport). Het gaat hier niet om door onafhankelijke deskundigen uitgebrachte rapporten maar om zogeheten partijrapporten. Naar het oordeel van het hof behoeft de inhoud van dergelijke rapporten in beginsel niet met derden te worden gedeeld, ook als het daarbij gaat over die derden en/of door deze geleverde prestaties. Een andere opvatting zou geen recht doen aan het gerechtvaardigde belang van een (rechts)persoon om in vrijheid intern en extern advies te kunnen vragen ten behoeve van het bepalen van het eigen standpunt. Dit uitgangspunt geldt ook voor de onderhavige (partij)rapporten. Het geldt te meer indien en voor zover daarin, zoals NS cs en NMBS ten aanzien van het NS Materieelrapport en het Mott MacDonald rapport hebben gesteld, ook bedrijfsgevoelige informatie is neergelegd. Dat de rapporten mede bedrijfsgevoelige informatie bevatten is niet onaannemelijk. Anders geformuleerd en toegespitst op deze zaak: in beginsel heeft AnsaldoBreda geen rechtmatig belang in de zin van art. 843a Rv bij het verkrijgen van afschrift van de onderhavige (partij)rapporten. In het navolgende zal worden onderzocht of er redenen zijn van voormeld uitgangspunt af te wijken en te oordelen dat zij bij die afgifte toch rechtmatig belang heeft.
3.4.3.NMBS heeft in haar onder 3.1.3 genoemde brief van 3 juni 2013 geen beroep gedaan op de rapporten, evenmin als NSFSC in haar onder 3.1.3 genoemde brief van 30 augustus 2013. NMBS maakt van het Concept Risk rapport en het Mott MacDonald rapport weliswaar melding in (punt 3.9 van) de op 12 juni 2013 tegen AnsaldoBreda uitgebrachte dagvaarding waarmee zij voor de rechtbank Midden-Nederland een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt, maar ook in dat stuk beroept zij zich niet op de rapporten. Zolang NS cs en NMBS zich ter onderbouwing van hun vorderingen in voorkomende procedures niet op de inhoud van de rapporten beroepen, kan tegen de achtergrond van wat onder 3.4.2 is overwogen niet worden gezegd dat AnsaldoBreda - anders dan zij betoogt - rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van de rapporten om rechtsvorderingen tegen NS cs en/of NMBS in te stellen dan wel om zich tegen rechtsvorderingen van hen te verweren.
3.4.4.Op zichzelf kan, als door AnsaldoBreda onweersproken gesteld, worden aangenomen dat Marc Descheemaecker, gedelegeerd bestuurder van NMBS, tijdens een persconferentie op 31 mei 2013 problemen met de treinen heeft genoemd die uit het Concept Risk en het Mott MacDonald rapport zouden blijken, terwijl NS in een persbericht van 3 juni 2013 heeft gesteld dat uit het onderzoek van een door haar ingestelde Taskforce (waarmee zij kennelijk doelt op het NS Materieelrapport) en uit het Mott MacDonald rapport blijkt, kort gezegd, dat de treinen veel fouten hebben. Het hof wil wel aannemen dat een en ander voor AnsaldoBreda pijnlijk is geweest en dat zij graag, zoals zij het uitdrukt, het vertrouwen van de reizigers in de treinen wil herstellen, maar merkt tevens op dat het, gelet op de brede belangstelling van het publiek en de politiek, voor de hand lag dat NS cs en NMBS wilden laten blijken dat zij deugdelijk onderzoek hadden gedaan. Bovendien heeft AndaldoBreda zelf nagelaten harerzijds rapporten te (doen) vervaardigen en openbaar te maken om, kort gezegd, haar reputatie en die van de treinen te herstellen. Dat zij dit niet heeft gedaan is haar eigen keuze en verantwoordelijkheid geweest. AnsaldoBreda heeft, zoals blijkt uit de stellingen van partijen, steeds toegang gehad tot de treinen en gelegenheid gehad die te (laten) onderzoeken en zij is betrokken geweest bij de werkzaamheden van de Taskforce van NS. Onder deze omstandigheden kan in de persconferentie van NMBS noch in het persbericht van NS en in de als gevolg daarvan bij het publiek wellicht ontstane negatieve beeldvorming van AnsaldoBreda aanleiding worden gezien af te wijken van het onder 3.4.2 verwoorde uitgangspunt en rechtmatig belang van AnsaldoBreda tot afgifte van de rapporten aanwezig te achten.
3.4.5.Reeds omdat voorshands onduidelijk is of - waartoe AnsadoBreda inmiddels een verzoek heeft ingediend - een voorlopig deskundigenbericht zal worden gelast, kan thans niet worden geoordeeld dat AnsaldoBreda met het oog op een dergelijk onderzoek rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van afschrift van de rapporten. Bovendien is het de vraag of, indien een voorlopig deskundigenbericht wordt gelast, de te benoemen deskundigen over de rapporten zullen moeten kunnen beschikken. Dat zal immers afhangen van de door de rechtbank te formuleren vraagstelling, de daarbij gehanteerde uitgangspunten en de inzichten van de deskundige(n).
3.4.6.Geen van de hiervoor nog niet besproken redenen waarom AnsaldoBreda wenst te beschikken over afschrift van de rapporten (vgl. haar stellingen onder V.2, V.3, V.6, V.8, V.9, V.10 en V.11 van haar memorie) levert - zowel afzonderlijk als in onderling verband beschouwd - voldoende grond op af te wijken van het onder 3.4.2 neergelegde uitgangspunt en kan dus niet leiden tot het aanwezig achten van rechtmatig belang in de zin van art. 843a Rv. Hierbij moet in aanmerking worden genomen i) dat niet is gesteld of aannemelijk geworden dat het AnsaldoBreda niet mogelijk was of is met het oog op haar rechtspositie ten opzichte van derden als DVIS, ILT, Lloyd’s Register, BelgoRail, onderaannemers, toeleveranciers en verzekeringsmaatschappijen zelf rapporten over de treinen te doen opmaken en uitbrengen en ii) dat de in art. 843a Rv neergelegde exhibitieplicht het oog heeft op een behoorlijke rechtsbedeling en niet op een versterking van commerciële of andere belangen.
3.4.7.In het voorgaande ligt niet alleen besloten dat AnsaldoBreda geen rechtmatig belang heeft bij haar vordering tot afgifte van een afschrift van de rapporten maar ook dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling voorshands ook zonder verschaffing van de gevraagde rapporten kan worden gewaarborgd. Voor laatstgenoemd onderdeel van deze conclusie wordt in aanmerking genomen dat NS cs en NMBS als grond voor de ontbinding van de overeenkomsten niet alleen gebreken, storingen, veiligheidsincidenten en andere problemen met de treinen hebben genoemd en daarbij, zoals reeds onder 3.4.3 overwogen, geen beroep hebben gedaan op de rapporten, maar dat zij in dat verband ook de ingetrokken toelating van de treinen tot het Belgische spoor en de daarmee vergelijkbare situatie voor het Nederlandse spoor hebben aangevoerd, alsmede de vertragingen bij de levering van de treinen. Nu het hier zelfstandige ontbindingsgronden betreft, is het de vraag of in de bodemprocedure(s) de gestelde gebreken nader zullen worden onderzocht, zodat de vordering tot afgifte van de een afschrift van de rapporten op dit moment ook prematuur is.
3.4.8.De slotsom is dat de vordering van AnsaldoBreda tot het verschaffen van afschrift van de rapporten, voor zover gebaseerd op art. 843a Rv, terecht is afgewezen. AnsaldoBreda heeft mede in het licht van al het voorgaande onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (vgl. artikel 6:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek) (wel) tot toewijzing van de onderhavige vordering noopt. Het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal dan ook worden bekrachtigd.
3.5.1.NMBS heeft in incidenteel appel - onder wijziging van eis - in reconventie gevraagd AnsaldoBreda te veroordelen om, kort gezegd, bij alle dekking verlenende verzekeringsmaatschappijen schriftelijk melding te maken van het tussen partijen ontstane geschil, alsmede aan NMBS bewijs te verstrekken van die melding en van voldoende en voortdurende contractsconforme dekking voor alle geleden en nog te lijden schade van NMBS. Deze voorlopige voorziening, die NMBS baseert op artikel 9 van de tussen haar en AnsaldoBreda op 20 mei 2004 gesloten overeenkomst, had NMBS in eerste aanleg nog niet gevraagd.
3.5.2.AnsaldoBreda heeft bij pleidooi tegen deze eiswijziging van NMBS bezwaar gemaakt op de grond dat zij in strijd is met een goede procesorde. Omdat sprake is van een geheel nieuwe vordering, wordt haar, indien de eiswijziging zou worden toegestaan en de vordering zou worden behandeld, een instantie ontnomen, aldus AnsaldoBreda. Het hof acht dit bezwaar ongegrond, omdat de gewijzigde vordering van NMBS in het licht van het feitencomplex voldoende verband houdt met de door haar in eerste aanleg in reconventie gevorderde voorlopige voorzieningen.
3.5.3.Inhoudelijk heeft AnsaldoBreda tegen de gewijzigde vordering aangevoerd dat artikel 9 van de overeenkomst geen betrekking heeft op een verzekering tot vergoeding van het soort schade welke NMBS stelt te lijden. Het hof is van oordeel dat het debat van partijen ten aanzien van de onderhavige kwestie dusdanig onvoldragen is dat er thans geen grond is in kort geding de gevorderde voorlopige voorziening te verlenen. Deze zal daarom worden geweigerd.