In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, die in 2003 is geboren uit de relatie tussen de ouders. De moeder heeft op 11 april 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 30 januari 2013, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vader heeft op 22 mei 2013 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport ingediend, en de zaak is op 7 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld. De ouders hebben een verstoorde communicatie en er zijn zorgen over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen omgangsregelingen vastgesteld, maar de uitvoering daarvan is problematisch gebleken. De moeder verzoekt om ontzegging van het recht op omgang voor de vader, terwijl de vader de verzoeken van de moeder betwist en een wijziging van de omgangsregeling verzoekt. Het hof overweegt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat er geen ontzeggingsgronden zijn die een ontzegging van het recht op omgang rechtvaardigen. Het hof vernietigt enkele onderdelen van de bestreden beschikking, maar bekrachtigt de overige bepalingen. De omgangsregeling wordt voortgezet, met inachtneming van de belangen van de minderjarige.