ECLI:NL:GHAMS:2013:3051

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
200.124.455/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage die de man moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, geboren uit de relatie tussen partijen. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om een hogere bijdrage dan de door de man betaalde € 238,- per maand, en stelde dat er een overeenkomst was gesloten over deze bijdrage. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de vrouw in hoger beroep ging. Tijdens de zitting in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat er geen bewijs was voor de gestelde overeenkomst tussen partijen. Het hof heeft de grieven van de vrouw over de grove miskenning van de wettelijke maatstaven en wijziging van omstandigheden niet verder besproken, omdat de vrouw in haar nieuwe grief had gesteld dat er geen overeenkomst was. Het hof heeft de draagkracht van beide partijen beoordeeld en vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige € 586,- per maand bedraagt. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat de man met ingang van 24 januari 2012 een bijdrage van € 365,- per maand moet betalen aan de vrouw. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 september 2013
Zaaknummer: 200.124.455/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 193316 / FA RK 12-1932
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
advocaat: mr. K. Yigit te Zaandam,
tegen
[…],
wonende te [woonplaats 1],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J. Bettink te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 29 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 januari 2013 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk 193316 / FA RK 12-1932.
1.3.
De man heeft op 16 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 22 april en 4 juli 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 15 juli 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 24 juli 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.8.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting hebben partijen nog stukken aan het hof toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot in het jaar 2011 een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2009. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1979. Hij leeft samen met zijn partner, mevrouw [x].
Zijn partner is werkzaam in loondienst. Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificaties over maart, april en mei 2013 respectievelijk € 570,-, € 528,- en € 556,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
Hij is werkzaam in loondienst bij […]. Blijkens de jaaropgaven over 2011 en 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in die jaren respectievelijk € 37.626,- en € 41.905,-.
Aan kale huur betalen hij en zijn partner € 473,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 139,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 350,- per jaar. Dit bedrag wordt geheel verbruikt.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [de minderjarige].
Hij heeft een schuld aan de ING bank van € 16.000,-. Hij betaalt hierop rond € 287,- aan rente per maand.
Hij heeft een schuld aan de Belastingdienst in verband met niet betaalde inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012. Hij betaalt hierop € 90,- per maand.
Hij heeft een schuld aan Neckermann.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1982. Zij vormt met [de minderjarige] een eenoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst als endoscopie verpleegkundige bij […]. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 30.133,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vrouw bewoonde woning betaalt zij in totaal € 488,- per maand aan rente en € 56,- per maand aan aflossing. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 171.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 125,- per maand. Zij ontvangt in 2013 zorgtoeslag van € 950,- per jaar. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt per € 350,- per jaar
.Dit bedrag wordt niet geheel verbruikt
.
Zij heeft kosten van kinderopvang ten bedrage van € 925,- per maand. Zij ontvangt kinderopvangtoeslag van € 9.191,- per jaar.
Vanaf augustus 2013 gaat [de minderjarige] naar de voorschoolse opvang van […], de kosten in verband daarmee bedragen in 2013 € 506,- per maand.
De vrouw ontvangt thans aan kindgebonden budget een bedrag van € 1.017,- per jaar.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht (samengevat weergegeven) een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vast te stellen ten bedrage van € 535,- per maand met ingang van 24 januari 2012 (toen zij de man voor het eerst heeft laten weten aanspraak te maken op een hogere bijdrage), althans met ingang van de indiening van het inleidend verzoekschrift (14 juni 2012).
Bij de bestreden beschikking is dit verzoek afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, dat het hof zal bepalen dat de man met ingang van 24 januari 2012 aan de vrouw een bedrag van € 535,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In eerste aanleg heeft de vrouw gesteld dat partijen een overeenkomst betreffende de kinderbijdrage hebben gesloten op grond waarvan de man € 238,- per maand zou bijdragen. Deze overeenkomst is volgens haar met grove miskenning van de wettelijke maatstaven aangegaan, althans de overeengekomen bijdrage behoeft verhoging omdat de bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
De rechtbank heeft ten aanzien van het eerste punt geoordeeld dat er geen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Ter zake van het tweede punt heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
In hoger beroep heeft de vrouw tegen beide oordelen grieven gericht.
Ter zitting is evenwel aan de orde gekomen de – veel verderstrekkende – vraag of er een overeenkomst tussen partijen over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage voor [de minderjarige] tot stand is gekomen. De door de vrouw in dit verband aangevoerde stellingen beschouwt het hof als een nieuwe grief. Deze grief zal als eerste worden behandeld.
4.2
De man heeft over de door hem gestelde overeenkomst verklaard dat hij na het uiteengaan van partijen advies heeft ingewonnen bij het Juridisch Loket, naar aanleiding waarvan hij de bijdrage van € 238,- per maand aan de vrouw is gaan betalen. Die bijdrage was gebaseerd op de inkomens van partijen en het wettelijk minimum loon. De man stelt dat de bijdrage die hij thans betaalt, in goed overleg tussen partijen tot stand is gekomen.
De vrouw stelt echter dat zij zich nooit heeft kunnen vinden in de manier waarop de man de hoogte van deze bijdrage heeft berekend en dat zij ook nooit daarmee heeft ingestemd. Zij heeft de berekening ter discussie gesteld, maar partijen konden er toen niet meer uitkomen. De man is desondanks gestart met het betalen van de huidige bijdrage, aldus de vrouw.
Het hof concludeert op basis van de verklaringen van partijen ter zitting dat niet is komen vast te staan dat partijen een overeenkomst hebben gesloten omtrent de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De omstandigheid dat de man een bedrag van € 238,- aan de vrouw is gaan betalen, welk bedrag door de vrouw is behouden, is daarvoor in een familierechtelijke situatie als de onderhavige op zichzelf onvoldoende. De grief van de vrouw slaagt derhalve.
De grieven van de vrouw over een grove miskenning van de wettelijke maatstaven en wijziging van omstandigheden behoeven daarmee geen bespreking meer.
4.3.
Het hof verstaat haar stellingen aldus dat dat de vrouw ter zitting in hoger beroep haar gronden heeft aangevuld in die zin dat zij thans verzoekt om vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 535,- per maand, met ingang van 24 januari 2012.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige] € 586,- per maand bedraagt.
Partijen zijn verdeeld over elkanders draagkracht. Het hof zal de standpunten van partijen achtereenvolgens bespreken.
4.5.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van partijen uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.2 en 2.3 weergegeven, behoudens voor zover hiervan in het navolgende wordt afgeweken. Nu het gaat om een bijdrage ten behoeve van een kind, zal het hof bij ieder van partijen rekening houden met de alleenstaandennorm en een draagkrachtpercentage van 70 hanteren.
Draagkracht van de man
4.6.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van zijn inkomen zoals dit blijkt uit de door hem overgelegde jaaropgave van 2012.
Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast eventuele inkomsten van de man in het kader van het spelen van voetbalwedstrijden bij […] in aanmerking te nemen bij de berekening van zijn draagkracht. Gebleken is dat deze inkomsten van de man in de periode van 1 januari tot 1 juli 2012 slechts incidenteel waren. Daarnaast is gebleken dat de man sinds 1 juli 2012 geen wedstrijden meer speelt voor deze vereniging of op dit niveau, zodat hij hiermee met ingang van die datum in het geheel geen inkomsten meer uit genereert.
4.7.
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn partner niet in staat is om meer inkomsten te verwerven dan zij thans doet. Het hof ziet daarom geen aanleiding om meer dan de helft van de woonlasten van de man en zijn partner in aanmerking te nemen.
4.8.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man voorts rekening houden met de kosten van omgang met [de minderjarige]. De man heeft onbetwist verklaard dat [de minderjarige] iedere twee weken van gedurende het weekend van vrijdag tot maandag bij hem verblijft, alsmede gedurende één andere nacht per veertien dagen. Volgens de gebruikelijke normen kunnen de omgangskosten daarmee worden gesteld op € 43,- per maand.
4.9.
De man is van mening dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met de (rente en) aflossing op diverse schulden.
De vrouw heeft dit standpunt van de man gemotiveerd betwist voor wat betreft zijn schulden aan de Belastingdienst en Neckermann.
Ten aanzien van de door de man opgevoerde aflossing op zijn schuld aan de Belastingdienst overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat deze schuld is ontstaan vanwege niet betaalde inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012. Naar het oordeel van het hof kan van de man in redelijkheid worden verwacht dat hij reserveert voor het voldoen van inkomstenbelasting, zodat de noodzaak tot het aangaan van deze schuld niet aannemelijk is geworden. Deze schuld heeft daarmee geen voorrang op zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige], zodat het hof deze schuld buiten beschouwing laat bij de berekening van de draagkracht van de man.
Gebleken is dat de man de schuld bij Neckermann is aangegaan ten behoeve van de aankoop van een bed. Bij het berekenen van de draagkracht van de man zal het hof hiermee evenmin rekening houden, nu de aankoop van een bed niet valt aan te merken als kosten voor herinrichting (althans de man niet voldoende heeft toegelicht dat hiervan sprake is) en derhalve geen voorrang dient te hebben op zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige].
Met betrekking schuld van de man aan de ING bank heeft de vrouw echter verklaard dat hiermee wel rekening kan worden gehouden bij de berekening van zijn draagkracht. Het hof zal daarom de rente ten bedrage van € 287,- per maand die de man dient te voldoen op zijn schuld aan de ING bank, in aanmerking nemen bij de berekening van zijn draagkracht.
Draagkracht van de vrouw
4.10.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij vanaf 1 augustus 2013 minder zal gaan werken. Als gevolg daarvan zal haar inkomen dalen, doch ook de kosten voor kinderopvang van [de minderjarige]. Gebleken is dat de vrouw haar inkomenswijziging pas na 1 augustus 2013 kan doorgeven aan de Belastingdienst, zodat thans nog onduidelijk is hoeveel kinderopvangtoeslag zij in de toekomst zal ontvangen. Gelet op de verklaring van de vrouw ter zitting dat haar inkomensdaling en de daling van de kosten van kinderopvang tegen elkaar weg te strepen zijn, ziet het hof aanleiding om bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uit te gaan van haar situatie in 2012. Het hof zal derhalve de draagkracht van de vrouw berekenen aan de hand van haar inkomen zoals dit blijkt uit de door haar overgelegde jaaropgave over 2012, en rekening houden met de kosten voor kinderopvang die zij op basis van haar inkomen in dat jaar had.
Het hof zal daarnaast rekening houden met de bijzondere heffingskortingen waarvoor de vrouw in aanmerking komt, te weten de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.11.
De vrouw is van mening dat bij de berekening van haar draagkracht een bedrag van € 300,- per maand in aanmerking dient te worden genomen ter zake van een aflossing op een schuld aan haar ouders. Zij lost deze schuld niet maandelijks af, doch betaalt jaarlijks een bedrag van € 3.600,- aan haar ouders. Zij heeft deze lening afgesloten om in voormalige woning van partijen te kunnen blijven wonen, aldus de vrouw. De man betoogd dat deze schuld buiten beschouwing dient te worden gelaten. De vrouw heeft immers niet aangetoond dat zij daadwerkelijk aflost op deze schuld, zodat het mogelijk is dat deze schuld aan haar wordt kwijtgescholden door haar ouders.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw de noodzaak tot het aangaan van deze schuld voldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft de vrouw met het door haar op 30 juli 2013 overgelegde bankafschrift afdoende aangetoond dat zij daadwerkelijk aflost op deze schuld aan haar ouders. In het licht voorgaande ziet het hof aanleiding om met deze aflossing rekening te houden bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
4.12.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is – rekening houdend met het fiscaal voordeel waarvoor de man in aanmerking komt en gelet op de wederzijdse draagkracht van partijen – een door de man met ingang van 24 januari 2012 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 365,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man met ingang van 24 januari 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal betalen € 365,- (DRIEHONDERD VIJFENZESTIG EURO) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Joustra, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2013.