Het hof stelt voorop dat het netto gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving of het huwelijk, waarop ook de tabellen Kosten van kinderen zijn gebaseerd, het uitgangspunt vormt bij het bepalen van de behoefte van een minderjarige.
Blijkens de door de vrouw in het geding gebrachte jaaropgave over 2010 is zij eerst met ingang van 1 augustus 2010 werkzaam bij [stichting]. De vrouw heeft, tegenover voormelde stellingen van de man, haar stelling dat zij gedurende de samenleving van partijen steeds inkomsten heeft gehad onvoldoende onderbouwd, hetgeen op haar weg lag. Voor zover de vrouw in eerste aanleg heeft gesteld dat zij in 2009 in totaal € 5.448,- aan netto inkomsten heeft ontvangen, overweegt het hof dat de vrouw blijkens de door haar in het geding gebrachte aanslag Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen over 2009 in dat jaar geen inkomsten heeft gehad. Voorts blijkt uit de door haar in het geding gebrachte aanslag Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen over 2010 niet dat zij in dat jaar meer inkomen heeft gehad dan het hiervoor onder 2.3 vermelde fiscaal loon over het tijdvak van 1 augustus 2010 tot en met 31 december 2010. De inkomsten van de vrouw tot november 2008 acht het hof te ver verwijderd van het tijdstip van uiteengaan van partijen om medebepalend te kunnen zijn voor de behoefte van de kinderen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de periode voorafgaand aan de beëindiging van de samenleving, waarin de vrouw geen inkomsten had, niet slechts van korte duur is geweest.
Voor zover de vrouw stelt dat partijen eerst in september 2010 feitelijk uiteen zijn gegaan en zij gedurende de laatste maand van haar samenleving met de man inkomsten had, maakt die stelling het voorgaande niet anders, nu het uiteindelijk gaat om hetgeen voorafgaand aan de beëindiging van de samenleving van partijen normaliter aan de kinderen werd uitgegeven. Daarvoor is vereist dat het inkomen bij het verbreken van de samenleving al een min of meer bestendig karakter had. De vrouw heeft tot slot nog aangevoerd dat zij heeft ingeteerd op haar spaargeld, met € 3.500,- en € 2.855,- in 2009. Zij heeft daartoe verwezen naar door haar ingediende afschriften van haar spaarrekeningen. Daaruit blijkt inderdaad dat zij in 2009 € 3.500,- van haar ASN-Internetspaarrekening [rekening 1] en € 2.855,- van haar Aegon Renterekening [rekening 2] heeft opgenomen, derhalve in totaal € 6.355,-. In 2010 heeft de vrouw van genoemde ASN-rekening € 1.200,- opgenomen, echter pas in het vierde kwartaal, toen partijen hun samenleving al hadden verbroken. Niet gebleken is dat in dat jaar meer spaargeld van de rekening van de vrouw is opgenomen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de opnames niet een zodanig bestendig karakter hadden dat die bij het netto gezinsinkomen moeten worden opgeteld.
Het hof zal derhalve bij de bepaling van het netto gezinsinkomen het hiervoor onder 2.2 vermelde fiscaal loon van de man in 2010 tot uitgangspunt nemen. Rekening houdend met de fiscale bijtelling voor het privégebruik van de zakelijke auto en met de door de werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage in de premie zorgverzekering, bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man in dat jaar evenwel niet € 2.465,- zoals de man stelt, maar € 2.965,- per maand.
Gelet op de voor 2010 geldende tabel “Eigen aandeel kosten van kinderen” bedraagt de bij voormeld netto besteedbaar gezinsinkomen behorende behoefte € 266,- per kind per maand. Het hof zal voormeld behoeftebedrag tot uitgangspunt nemen. Geïndexeerd naar de ingangsdatum16 december 2011 bedraagt deze behoefte € 268,- per kind per maand.