In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2007, die onder toezicht is gesteld. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 13 februari 2013 de uithuisplaatsing heeft verlengd. De moeder is van mening dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn en verzoekt om een diagnostisch onderzoek naar haar opvoedkundige capaciteiten. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 20 augustus 2013 behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat en de betrokken instanties, waaronder de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZNH) en de pleegouders, ook aanwezig waren.
De feiten van de zaak tonen aan dat de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en dat [minderjarige 1] sinds 16 juli 2010 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met verschillende problemen, waaronder een brand in haar huis en psychiatrische problematiek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder met hulp van verschillende instanties in staat is om voor [minderjarige 2] te zorgen, maar dat het combineren van de zorg voor beide kinderen te veel druk op haar legt. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om naast de zorg voor [minderjarige 2] ook de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen.
Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De verzoeken van de moeder worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof benadrukt het belang van een stabiele en veilige opvoedsituatie voor [minderjarige 1] en wijst het verzoek om diagnostisch onderzoek af, omdat dit niet in het belang van het kind zou zijn.