ECLI:NL:GHAMS:2013:3027

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
200.127.035/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2007, die onder toezicht is gesteld. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 13 februari 2013 de uithuisplaatsing heeft verlengd. De moeder is van mening dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn en verzoekt om een diagnostisch onderzoek naar haar opvoedkundige capaciteiten. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 20 augustus 2013 behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat en de betrokken instanties, waaronder de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZNH) en de pleegouders, ook aanwezig waren.

De feiten van de zaak tonen aan dat de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en dat [minderjarige 1] sinds 16 juli 2010 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met verschillende problemen, waaronder een brand in haar huis en psychiatrische problematiek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder met hulp van verschillende instanties in staat is om voor [minderjarige 2] te zorgen, maar dat het combineren van de zorg voor beide kinderen te veel druk op haar legt. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om naast de zorg voor [minderjarige 2] ook de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen.

Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De verzoeken van de moeder worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof benadrukt het belang van een stabiele en veilige opvoedsituatie voor [minderjarige 1] en wijst het verzoek om diagnostisch onderzoek af, omdat dit niet in het belang van het kind zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 augustus 2013
Zaaknummer: 200.127.035/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/198907 / JU RK 12-1482
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en BJZNH genoemd.
1.2.
Op 7 mei 2013 heeft het hof van [x] en [y], de pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [a], (hierna: de pleegouders) een brief met afschrift van de beschikking van 13 februari 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/198907 / JU RK 12-1482, ontvangen.
1.3.
De moeder is op 8 mei 2013 in hoger beroep gekomen van de hierboven onder 1.2 genoemde beschikking.
1.4.
De pleegouders hebben op 14 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
1.5.
BJZNH heeft op 18 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zaak is op 10 juli 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M. Erkens, advocaat te Rotterdam;
  • mevrouw M. van der Heijden (hierna: de gezinsvoogd) en de heer A. van Zoen namens BJZNH;
  • de pleegouders, bijgestaan door mr. P.K. Willemsen, advocaat te Beverwijk;
  • mevrouw W.E.A. Ruder namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Appellante is de moeder van [a] (hierna: [minderjarige 1]) geboren [in] 2007. De vader van [minderjarige 1] is onbekend. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1]. Appellante is eveneens de moeder van [b] (hierna: [minderjarige 2]), geboren [in] 2010. [minderjarige 1] heeft nog een oudere halfzus en halfbroer van respectievelijk 9 en 7 jaar oud en een jongere halfzus en halfbroer van 1 jaar oud. Deze laatsten zijn afgestaan ter adoptie. De anderen wonen bij hun vader.
[minderjarige 2] woont als enige van haar kinderen bij de moeder, doch heeft nadat de moeder in mei 2013 brand in huis heeft gehad tot medio augustus 2013 verbleven in een pleeggezin.
2.2.
Bij beschikking van 22 februari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem (hierna: de kinderrechter) is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is vervolgens definitief uitgesproken. Haar ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 22 februari 2014.
2.3.
Bij beschikking van 16 juli 2010 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend. De machtiging is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 22 februari 2013.
2.4.
[minderjarige 1] heeft vanaf haar geboorte met toestemming van de moeder gewoond bij haar grootmoeder van moederszijde. Op 3 juni 2010 is [minderjarige 1] bij de moeder gaan wonen, doch op 16 juli 2010 is [minderjarige 1] geplaatst bij de pleegouders, een zus van de moeder, tevens tante van [minderjarige 1], en haar partner. De plaatsing van [minderjarige 1] bij de pleegouders is perspectiefbiedend.
2.5.
OCK het Spalier Jeugd & Opvoedhulp (hierna: OCK) heeft op 17 december 2012 een ‘Functieverslag ouder/kind dagbehandeling’ over [minderjarige 2] vastgesteld.
2.6.
BJZNH heeft op 10 december 2012 een ‘Evaluatie ondertoezichtstelling’ en op 17 juni 2013 een ‘Plan van aanpak gezinsvoogdij’ uitgebracht over [minderjarige 1].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op het daartoe strekkende verzoek van BJZNH de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf in een netwerkpleeggezin verlengd met ingang van 22 februari 2013 tot 22 februari 2014.
3.2.
De moeder verzoekt – naar het hof begrijpt –, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van BJZNH alsnog af te wijzen, dan wel om deze zaak aan te houden voor drie maanden en BJZNH te verplichten om diagnostisch onderzoek te doen (PO) door bijvoorbeeld het Ambulatorium of het NIFP om zodoende nu echt duidelijkheid te verkrijgen of zij in staat is tot het opvoeden en verzorgen van [minderjarige 1], met de juiste hulp vanuit de ondertoezichtstelling.
3.3.
BJZNH verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen voor zover meer of anders is verzocht.
3.4.
De pleegouders verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de vraag of ten tijde van het geven van de bestreden beschikking de gronden voor verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] aanwezig waren en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
4.2.
De moeder meent van niet, nu de rechtbank ten onrechte – in haar onacceptabel summierlijk gemotiveerde beschikking – [minderjarige 1's] uithuisplaatsing heeft verlengd op basis van informatie over [minderjarige 2], doch bij gebreke van informatie over de opvoedkundige capaciteiten van de moeder ten opzichte van [minderjarige 1]. De moeder heeft hard aan zichzelf gewerkt en is, met de nodige hulp en ondersteuning vanuit de ondertoezichtstelling, thans in staat om naast [minderjarige 2] ook voor [minderjarige 1] te zorgen. Dat zij de zorg voor [minderjarige 1] aankan, wordt onderschreven door de omstandigheid dat de omgang tussen haar en [minderjarige 1] reeds geruime tijd zeer goed verloopt. BJZNH heeft haar nog niet de kans geboden te laten zien dat zij zowel voor [minderjarige 1] als voor [minderjarige 2] kan zorgen, nu BJZNH nalaat hiernaar onderzoek te verrichten. BJZNH doet er alles aan om de moeder en [minderjarige 1] op afstand van elkaar te houden, terwijl dit in strijd is met het doel van een uithuisplaatsing, zijnde terugplaatsing bij de gezaghebbende ouder. BJZNH bemoeit zich nauwelijks met de moeder en laat de hulpverlening over aan andere instanties, terwijl vanuit die instanties kenbaar is gemaakt dat de moeder zodanig is vooruitgegaan dat de hulpverlening op korte termijn kan worden beëindigd. Daar komt bij dat het de wens van [minderjarige 1] is weer bij haar te gaan wonen. De omstandigheid dat het goed gaat met [minderjarige 1] bij de pleegouders, vormt onvoldoende grond voor haar uithuisplaatsing, aldus de moeder.
4.3.
BJZNH en de pleegouders hebben het standpunt van de moeder betwist. Het gaat er in deze zaak in de kern om, zoals ook door de rechtbank kernachtig is geoordeeld, dat de zorg voor [minderjarige 1] een te grote belasting zou opleveren voor de moeder naast en tegelijk met de zorg die zij voor [minderjarige 2] heeft. Het bolwerken van de zorg voor [minderjarige 2] is voor de moeder – gelet op de persoonlijkheidsstoornis waar zij aan lijdt – het maximaal haalbare. Daarbij is omvangrijke hulpverlening ingezet, waardoor zij wordt ontlast. Op dit moment verkeren de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] allen in een rustige, stabiele situatie, die in hun aller belang behouden dient te blijven. Als de moeder tevens voor [minderjarige 1] zal gaan zorgen, dan zal haar belasting hierdoor worden verdubbeld en zal dit de stress bij zowel haar als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] doen toenemen; hierbij is niemand gebaat, in het bijzonder de kinderen niet, aldus BJZNH. De pleegouders hebben te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van BJZNH.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Blijkens de hierboven onder 2.6 genoemde Evaluatie heeft de moeder persoonlijke problematiek op psychiatrisch, financieel en opvoedkundig vlak. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat haar psychiatrische problematiek slechts beperkt is tot ADHD/ODD. Zij heeft verklaard dat zij thans alleen nog ambulante zorg voor [minderjarige 2] ontvangt van OCK, doch dat deze over drie maanden zal eindigen, waarna zij in het geheel geen (opvoedkundige) hulp meer heeft. Weliswaar worden haar financiën geregeld door Humanitas Financiële Dienstverlening (hierna: Humanitas), van wie zij periodiek leefgeld ontvangt, maar zij heeft geen schulden meer en ze houdt maandelijks geld over, aldus de moeder. De gezinsvoogd heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven niet ermee bekend te zijn dat de ambulante begeleiding door OCK binnen enkele maanden zal stoppen. Evenmin houdt de gezinsvoogd het ervoor dat aan de hulpverlening die de moeder van Viva! Zorggroep (hierna: Viva!) ontvangt, gelet op het onlangs samen met Viva! uitgevoerde huisbezoek bij de moeder en het recentelijk van Viva! ontvangen verslag, niet op korte termijn een einde zal komen. Gebleken is dat de moeder hulp van twee, in opdracht van BJZNH ingezette hulpverleners van Viva! ontvangt op het vlak van gespecialiseerde thuiszorg en het aanhouden van structuur in huis. Verder staat vast dat [minderjarige 2] vier dagen per week naar een kinderdagverblijf gaat en dat hij een weekend per twee weken naar een weekendpleeggezin gaat. Bovendien is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de moeder zelf hulpverlening van De ZorgSpecialist heeft ingeschakeld, die haar helpt bij het aanbrengen van structuur thuis. Daar komt bij dat de moeder volgens Humanitas nog steeds schulden heeft, zo heeft de gezinsvoogd verklaard.
Het hof overweegt gelet op het voorgaande dat de moeder en [minderjarige 2] (nog steeds) veel hulpverlening op verschillende vlakken van verscheidene instanties ontvangen. Dat aan deze hulpverlening op korte termijn (grotendeels) een einde zal komen, heeft de moeder, gelet op de gemotiveerde betwisting door WSJ, onvoldoende onderbouwd, zodat het hof haar daarin niet volgt.
4.5.
Volgens zowel BJZNH als de pleegouders ontwikkelt [minderjarige 1] zich goed en ook de moeder houdt het ervoor dat hiervan sprake is. Ten aanzien van [minderjarige 2] is vast komen te staan dat het goed gaat met hem en met zijn ontwikkeling bij de moeder thuis. Blijkens het hierboven onder 2.5 vermelde verslag van OCK – dat het meest recente OCK-verslag is over de situatie van [minderjarige 2] bij de moeder thuis – heeft de moeder in de afgelopen periode positieve stappen gezet in haar persoonlijke ontwikkeling en het moederschap. Het is volgens OCK voor de moeder evenwel een uitdaging om met de ontwikkeling en het snelle tempo van [minderjarige 2] mee te groeien en haar gedachten/gevoelens niet te projecteren op hem. De moeder is in haar hoofd met verschillende dingen tegelijk bezig, waardoor zij moeite heeft zich te focussen. Weliswaar is door de gecoördineerde zorg vanuit OCK een verbetering in de veiligheid opgetreden, maar de veiligheid komt volgens OCK in het gedrang als de stress bij de moeder toeneemt. De moeder is sfeergevoelig en praat veel over wat haar bezighoudt, ze wisselt snel van onderwerp en ze heeft dan minder oog voor [minderjarige 2]. Door letterlijk naast de moeder te gaan staan, haar af te remmen en te focussen op [minderjarige 2], lukt het haar de baas te worden over de chaos, aldus OCK. Het aanleren van opvoedvaardigheden kost de moeder tijd; opvoedadviezen dienen in kleine behapbare stukjes te zijn opgedeeld. Het zich eigen maken van het begrenzen van en leiding geven aan [minderjarige 2] vraagt tijd en energie van de moeder en het toepassen van deze aangeleerde vaardigheid noopt ertoe dat zij door hulpverlening wordt ondersteund. Hoewel het de moeder steeds beter lukt een dagritme voor [minderjarige 2] en zichzelf op te pakken, kan zij weinig flexibel zijn en raakt zij gespannen als er teveel wordt afgeweken van haar dagelijkse routine en deze verstoord geraakt. Volgens OCK is zichtbaar geworden hoe continuïteit in de zorg van belang is voor de moeder, omdat zij heeft laten zien bij gebreke daarvan terug te vallen in het niet nakomen of afzeggen van afspraken en op tijd komen. De moeder draait op dit moment haar gezin met [minderjarige 2] met de nodige ondersteuning vanuit het kinderdagverblijf en de pleegzorg, waardoor er voor haar ruimte is gekomen om ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden een plaats te kunnen geven. Een weekendpleeggezin is ingezet om de moeder extra ondersteuning te bieden in haar zorg voor [minderjarige 2], aldus OCK.
4.6.
Het voorgaande leidt het hof ertoe te overwegen dat het de moeder met behulp van verscheidene instanties erin slaagt de zorg voor [minderjarige 2] op zich te nemen. Deze hulp en ondersteuning is daartoe onontbeerlijk en het inzetten daarvan neemt niet weg dat de moeder alle zeilen dient bij te zetten om [minderjarige 2] een verzorging en opvoeding te bieden die aansluit op zijn behoeften. Ondanks het feit dat de moeder lof verdient voor haar inspanningen en de groei en verbetering die daar duidelijk het gevolg van is, is zij niet in staat naast de volledige zorg voor [minderjarige 2] ook de volledige zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de moeder er nauwelijks ervaring mee heeft zelfstandig voor [minderjarige 1] te zorgen, nu [minderjarige 1] slechts kortstondig – circa zes weken medio 2010 – bij de moeder heeft gewoond. Het hof komt hierdoor tot het oordeel dat de gronden voor – en daarmee de noodzaak tot – uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Bovendien acht het hof, net zoals door de Raad ter zitting in hoger beroep is geadviseerd, het in [minderjarige 1's] belang dat haar uithuisplaatsing wordt voortgezet. Het gaat goed met [minderjarige 1] in het pleeggezin. Gebleken is dat de pleegouders voldoende ruimte laten voor het in stand houden van het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder, waarmee het hof het belang van zowel [minderjarige 1] als de moeder gediend acht.
4.7.
De moeder heeft met een beroep op het bepaalde in artikel 810a lid 2 Rv verzocht om een diagnostisch onderzoek naar haar opvoedkundige capaciteiten en vaardigheden. De hoofdvraag van dat onderzoek behoort volgens haar te zijn of haar capaciteiten en mogelijkheden tot opvoeden en verzorgen, aansluiten bij de problematiek van haar kinderen. Het verzoek zal evenwel niet door het hof worden ingewilligd. De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitkomst van een dergelijk diagnostisch onderzoek, gezien de bevindingen van OCK ten aanzien van de zorg die zij voor [minderjarige 2] heeft, mede tot de beslissing van de zaak kan leiden nu daarnaast het belang van [minderjarige 1] een belangrijk onderdeel van de te nemen beslissing vormt. Gesteld noch gebleken is dat het belang van [minderjarige 1] zich niet verzet tegen zo’n onderzoek, terwijl [minderjarige 1] volgens de hierboven onder 2.6 genoemde evaluatie door BJZNH behoefte heeft aan een stabiele, veilige en rustige opvoedsituatie, hetgeen ertegen pleit haar te belasten met een onderzoek.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst, mr. M. Wigleven en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2013 door de oudste raadsheer.