ECLI:NL:GHAMS:2013:2974

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
200.128.530/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en uitleg van het echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om de wijziging van partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de man was toegestaan om de partnerbijdrage te verlagen. De vrouw stelt dat de hoogte van de partneralimentatie in het echtscheidingsconvenant uitsluitend gebaseerd was op haar woon- en inkomensbehoefte, zonder rekening te houden met de draagkracht van de man. Het hof heeft de Haviltexmaatstaf toegepast om te beoordelen of de vrouw redelijkerwijs kon menen dat toekomstige wijzigingen in de draagkracht van de man geen invloed zouden hebben op de alimentatieverplichting. De vrouw heeft echter niet kunnen bewijzen dat er een afspraak was gemaakt die deze interpretatie ondersteunt.

De man heeft aangetoond dat zijn financiële situatie is verslechterd, wat zijn draagkracht beïnvloedt. Hij heeft financiële gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij met ingang van 1 juli 2012 niet meer in staat is om de overeengekomen partneralimentatie te betalen. Het hof concludeert dat de man voldoende bewijs heeft geleverd van zijn verminderde draagkracht en dat de vrouw zich ter zitting heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof. De beslissing van de rechtbank om de partneralimentatie te verlagen is dan ook bekrachtigd. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 17 september 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 september 2013
Zaaknummer: 200.128.530/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/194270 / FA RK 12-2386
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. J.W. Spanjer te Haarlem,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.P. Liefting te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 6 juni 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 maart 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/194270 / FA RK 12-2386.
1.3.
De vrouw heeft op 9 augustus 2013 een nader stuk ingediend.
1.4.
De man heeft op 14 augustus 2013 stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 28 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1991 gehuwd. Hun huwelijk is op 10 december 2003 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2003 van de rechtbank Haarlem in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [de zoon]) [in] 1991.
2.2.
Bij echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat de man vanaf 1 januari 2003 maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een partnerbijdrage van € 1.700,- bruto per maand betaalt. Bij beschikking van 18 november 2003 van de rechtbank Haarlem is bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud van € 1.700,- per maand zal betalen, met ingang van de datum van inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand, en is voorts bepaald dat het echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de beschikking.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1955. Hij leeft samen met zijn partner, mevrouw [x].
Zijn partner voorziet in eigen levensonderhoud.
Hij drijft een eenmanszaak, handelend onder de naam [de onderneming]. Blijkens de jaarrekeningen over 2009, 2010, 2011 en 2012 bedroeg het resultaat van de eenmanszaak in 2009 € 137.242,-, in 2010 € 15.809,- negatief, in 2011 € 16.711,- en in 2012 € 550,-. Blijkens de winst/verliesrekening bedroeg het resultaat van de eenmanszaak in de maanden januari 2013 tot en met juni 2013 € 15.236,- negatief.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem en zijn partner bewoonde woning betaalt hij € 192,- per maand aan rente. Zij hebben de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld in 2012 op € 493.000,- en in 2013 op € 480.000,-.
Aan premie voor een levensverzekering betaalt hij € 5.672,- per jaar.
Aan premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering betaalt hij € 4.242,- per jaar.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 155,- per maand.
Hij betaalt € 172,- per maand aan collegegeld en boeken voor [de zoon].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is bepaald, met wijziging in zoverre van de beschikking van 18 november 2003 van de rechtbank Haarlem en van het echtscheidingsconvenant, dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2012 als uitkering tot levensonderhoud dient te voldoen € 1.241,- per maand en is deze uitkering met ingang van 1 januari 2013 op nihil gesteld.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man de beschikking van 18 november 2003 te wijzigen, in die zin dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 juli 2012 op nihil wordt gesteld, althans met ingang van een in goede justitie vast te stellen datum, althans in goede justitie een bijdrage te bepalen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de man af te wijzen.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De vrouw stelt dat het in (artikel 1 van) het echtscheidingsconvenant opgenomen bedrag aan partneralimentatie uitsluitend is gebaseerd op de woon- en overige inkomensbehoefte van de vrouw, dat de draagkracht van de man bij de totstandkoming van deze afspraak geen voorwerp van discussie is geweest en dat deze afspraak mede inhoudt althans tot gevolg heeft dat een vermindering van de draagkracht van de man geen relevante wijziging van omstandigheden kan opleveren. Hierop heeft haar grief 1 betrekking.
4.2.
De grief stelt een vraag van uitleg van het convenant aan de orde. Op deze uitleg is de Haviltexmaatstaf van toepassing. Het gaat erom of de vrouw destijds, op grond van de verklaringen en gedragingen van partijen bij de totstandkoming van het convenant, redelijkerwijs heeft kunnen menen dat voor de bepaling van de hoogte van de partneralimentatie uitsluitend haar behoefte relevant was en dat wijzigingen van de draagkracht van de man in de toekomst verder niet tot aanpassing van het bedrag van de partneralimentatie zouden kunnen leiden, aangezien partijen hebben bedoeld dat de vrouw in elk geval gedurende de wettelijke termijn van twaalf jaren de woonlasten zou kunnen blijven betalen. De vrouw verwijst naar besprekingen die partijen in 2002 hebben gevoerd bij mr. M.C. Beentjes, belastingadviseur. Uit de brieven van mr. Beentjes van 15 november 2002 en 10 december 2002 blijkt volgens de vrouw dat bij de vaststelling van de hoogte van de partneralimentatie uitsluitend de inkomensbehoefte van de vrouw (waaronder de woonbehoefte voor de aan haar toe te delen echtelijke woning) onder ogen is gezien. De man betwist dat in deze besprekingen de draagkracht van de man geen rol heeft gespeeld. Hij verwijst naar een brief van mr. Beentjes van 12 augustus 2013 waarin deze verklaart dat in 2002 niet alleen is besproken wat een redelijke partneralimentatie voor de vrouw zou zijn maar ook of de man dan voldoende inkomen zou overhouden om van te leven. De vrouw heeft deze brief betwist.
4.3.
Naar het oordeel van het hof rust op de vrouw de bewijslast van de door haar gestelde – niet uit de tekst van het convenant blijkende – afspraak. Zij heeft deze afspraak tegenover de betwisting door de man niet bewezen met de brieven van mr. Beentjes van 15 november en 10 december 2002. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat partijen de bedoeling hebben gehad dat het overeengekomen bedrag aan partneralimentatie zou blijven gelden ongeacht toekomstige wijzigingen van de draagkracht van de man. De vrouw heeft ook geen bewijs aangeboden van deze afspraak. Grief 1 faalt.
4.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de bepaling in het convenant over de hoogte van de partneralimentatie bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging in de omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De man heeft gesteld dat zijn draagkracht door een sterk teruggelopen resultaat uit zijn onderneming in elk geval met ingang van 1 juli 2012 niet langer toereikend is voor het overeengekomen bedrag aan partneralimentatie. Hij heeft daartoe financiële stukken van zijn onderneming over 2012 en over het eerste half jaar van 2013 overgelegd. De vrouw heeft niet gemotiveerd betwist dat de man als gevolg van de verslechtering van het bedrijfsresultaat met ingang van 1 juli 2012 nog slechts over draagkracht beschikt een bedrag van € 1.241,- bruto per maand te betalen en dat hij met ingang van 1 januari 2013 over geen enkele draagkracht meer beschikt. Ter zitting heeft de vrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof op dit punt.
4.5.
Naar het oordeel van het hof heeft de man met de door hem overgelegde financiële stukken genoegzaam aangetoond dat hij met ingang van 1 juli 2012 over onvoldoende draagkracht beschikt om de in het convenant afgesproken partneralimentatie nog langer te betalen en dat hij met ingang van 1 januari 2013 over geen enkele draagkracht meer beschikt. Grief 2 faalt.
4.6.
Er bestaan geen termen voor een proceskostenveroordeling.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. van den Bergh, A.V.T. de Bie en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. van Boheemen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2013.