Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw werd vastgesteld. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 januari 2013, waarin de rechtbank de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op € 3.294,- per maand heeft vastgesteld. De man verzoekt om deze bijdrage te verlagen naar € 1.508,- per maand, terwijl de vrouw de beschikking van de rechtbank wil handhaven. De man heeft zijn verzoek onderbouwd met financiële gegevens, waaronder zijn inkomen en de huuropbrengsten van onroerend goed dat hij bezit. De vrouw heeft in haar verweerschrift een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin zij vraagt om de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatie te bepalen op de datum van de beschikking.
Tijdens de zitting op 15 juli 2013 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de financiële situatie van de man en de vrouw beoordeeld, inclusief de huuropbrengsten van de onroerende zaken die de man verhuurt. Het hof heeft vastgesteld dat de man in staat is om een hogere alimentatie te betalen dan hij aanvankelijk verzocht. Het hof heeft de werkelijke jaarlijkse opbrengsten uit verhuur berekend en rekening gehouden met de lasten die de man heeft. Uiteindelijk heeft het hof besloten de alimentatie te verlagen naar € 2.666,- per maand met ingang van 21 mei 2012 en naar € 2.719,- per maand met ingang van 1 oktober 2012. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen.