ECLI:NL:GHAMS:2013:2869

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
200.104.257-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over tariefafspraken tussen Medisch Centrum Boerhaave B.V. en plastisch chirurg

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Medisch Centrum Boerhaave B.V. en een plastisch chirurg, die optreedt als lasthebber van zijn besloten vennootschap. De kwestie betreft de tariefafspraken die zijn gemaakt voor de door de chirurg uitgevoerde operaties in de kliniek van Boerhaave. De chirurg heeft in hoger beroep de rechtbankvonnissen van 19 oktober 2011 en 29 februari 2012 aangevochten, waarin zijn vorderingen deels waren toegewezen en deels afgewezen. De chirurg vorderde onder andere restitutie van een bedrag van € 82.905,17 dat hij aan Boerhaave had betaald, terwijl Boerhaave op haar beurt een bedrag van € 5.389,96 vorderde van de chirurg. De rechtbank had de vorderingen van de chirurg tot een bedrag van € 64.846,34 toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen. In hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten herhaald en nieuwe grieven ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de chirurg als lasthebber van zijn vennootschap optreedt en dat de relevante contractuele rechtsverhouding tussen Boerhaave en de vennootschap ligt. Het hof heeft de chirurg in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de door hem gestelde tariefafspraken, waaronder de vergoedingen voor operaties en injecties. Het hof heeft verder besloten dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden om de stellingen van de chirurg te toetsen. De beslissing over de overige grieven is aangehouden, en het hof heeft de partijen uitgenodigd voor een comparitie om de voortgang van het geding te bespreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.104.257/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: 439089/HA ZA 09-3106
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 september 2013inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDISCH CENTRUM BOERHAAVE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Simons te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
handelend onder de naam [X],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.M.A. van Dijk te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Boerhaave en [geïntimeerde] genoemd.
Boerhaave is bij dagvaarding van 12 maart 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2011 en 29 februari 2012 (onder intrekking van het dagvaardingsexploot van 8 maart 2012), gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en Boerhaave als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties, houdende wijziging van eis;
- memorie van antwoord in incidenteel appel (abusievelijk aangeduid met “memorie van grieven in incidenteel appel”), met producties, houdende wijziging van eis;
- akte;
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Boerhaave heeft na wijziging van haar eis geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en die van haar zal toewijzen waaronder een veroordeling van [geïntimeerde] tot restitutie aan haar van het bedrag dat zij uit hoofde van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, zijnde een bedrag groot € 82.905,17, te vermeerderen met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen voor zover zijn vordering is afgewezen, en het hof zijn vordering in zoverre alsnog zal toewijzen, zijnde een bedrag groot € 5.389,96 alsmede de vergoeding van de (buitengerechtelijke) kosten, met beslissing over de proceskosten, met nakosten. Bovendien heeft [geïntimeerde] gevorderd dat Boerhaave zal worden veroordeeld tot afgifte van stukken als bedoeld in artikel 843a Rv.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
[geïntimeerde] heeft bij akte bezwaar gemaakt tegen de restitutievordering van Boerhaave. Dat bezwaar moet worden verworpen. De eisen van een goede procesorde zijn niet in het geding, ook niet in de fase waarin Boerhaave deze vordering heeft ingesteld, nu deze vordering slechts ertoe strekt dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan Boerhaave van al hetgeen hij eventueel ten onrechte uit hoofde van het bestreden eindvonnis heeft ontvangen.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.3) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Tussen partijen staan nog meer feiten als niet dan wel onvoldoende bestreden vast. Deze zal het hof, voorzover relevant, vermelden onder 3.1 en betrekken bij de bespreking van hetgeen partijen verdeeld houdt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
3.1.1
[geïntimeerde] is plastisch chirurg. Hij heeft in de periode van 1999 tot begin 2009 in de kliniek van Boerhaave operaties uitgevoerd. Dat deed [geïntimeerde] ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht. Omstreden is tussen partijen of [geïntimeerde] deze overeenkomst in persoon met Boerhaave heeft gesloten dan wel als vertegenwoordiger van een van zijn vennootschappen.
was bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y] De naam van deze vennootschap is met ingang van 6 december 2005 veranderd in [Z]. Op diezelfde dag werd opgericht de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A]
3.1.2 Boerhaave heeft de samenwerking met [geïntimeerde] begin 2009 beëindigd. Zij heeft de samenwerkingsrelatie bij brief van 23 januari 2009 opgezegd.
3.1.3
[geïntimeerde] en Boerhaave hebben vervolgens over en weer het standpunt ingenomen dat zij gelden van elkaar te vorderen hebben en wel op grondslagen van verschillende aard. Het is [geïntimeerde] en Boerhaave niet gelukt om hun financiële verhouding naar tevredenheid af te wikkelen. [geïntimeerde] heeft Boerhaave in rechte betrokken. Boerhaave heeft tegenvorderingen ingesteld.
3.1.4
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] tot een bedrag groot € 64.846,34 met rente toegewezen op de grondslag dat dit bedrag [geïntimeerde] toekomt als betaling voor de door hem aan patiënten van Boerhaave verleende diensten. Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van Boerhaave eveneens afgewezen.
In de kwestie van de nakoming van de overeenkomst van opdracht heeft de rechtbank onderzocht welke afspraken Boerhaave en [geïntimeerde] hebben gemaakt aangaande de vergoeding die [geïntimeerde] toekomt (rechtsoverweging 2.2 eindvonnis). Vervolgens heeft de rechtbank onderzocht of Boerhaave en [geïntimeerde] wijziging hebben gebracht in die afspraken. De rechtbank heeft in de stellingen van Boerhaave onvoldoende aanknopingspunt aangetroffen om te oordelen dat partijen hun afspraken hebben veranderd (rechtsoverweging 2.4 eindvonnis).
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd dat in twintig gevallen het afgesproken tarief voor eigen patiënten zou moeten worden toegepast. Het daarmee gemoeide bedrag groot € 5.389,96 is niet toegewezen. Ook heeft de rechtbank de vordering die strekt tot vergoeding van € 595,06 als onvoldoende onderbouwd van de hand gewezen.
De vordering van Boerhaave in reconventie had eveneens betrekking op door [geïntimeerde] verleende diensten. Boerhaave zou daarvoor een bedrag groot € 5.984,20 te veel hebben betaald. Die stelling is door de rechtbank aanvaard. De vordering is toch niet toegewezen, omdat deze is verrekend in conventie en dus als betaald heeft te gelden.
3.2
Partijen hebben, kort gezegd, in hoger beroep door middel van hun grieven over en weer opnieuw aan de orde gesteld of Boerhaave uit hoofde van de overeenkomst van opdracht enig bedrag aan [geïntimeerde] is verschuldigd en zo ja welk bedrag. Het partijdebat in hoger beroep gaat, samengevat, over de volgende deelvragen:
- met welke partij sloot Boerhaave de overeenkomst van opdracht?
- welke tarieven hebben partijen afgesproken?
- waartoe leidt toepassing van de afgesproken tarieven op de werkzaamheden die [geïntimeerde] ten behoeve van Boerhaave heeft verricht?
3.3
Boerhaave heeft met haar eerste grief betoogd dat zij de overeenkomst van opdracht in 1999 niet met [geïntimeerde] persoonlijk heeft gesloten maar met zijn toenmalige vennootschap [Y] (verder: [Y]). In juni 2007 is binnen die rechtsverhouding, zo begrijpt het hof de toelichting van Boerhaave, met haar instemming [A] (verder: [A]) in de plaats getreden van [Y], welke laatste vennootschap in december 2005 van naam was veranderd.
Ter ondersteuning van deze stelling heeft Boerhaave erop gewezen dat zij hetgeen zij verschuldigd was uit hoofde van de overeenkomst aanvankelijk heeft betaald aan [Y] en vanaf medio 2007 op verzoek van [geïntimeerde] aan [A] Boerhaave wil in dit verband steun putten uit de verklaring van BOL Fiscalisten d.d. 1 oktober 2010, waaruit blijkt dat [A] volgens haar eigen adviseur de vordering op Boerhaave pretendeert. [geïntimeerde] wenste zich niet persoonlijk te verbinden. Daarop moet de vordering van [geïntimeerde] afstuiten, aldus Boerhaave.
heeft niet bestreden dat hij de overeenkomst van opdracht niet in persoon met Boerhaave heeft gesloten. Zijns inziens was aanvankelijk [Y] de contractspartner van Boerhaave en vanaf haar oprichting in december 2005 [A] Volgens [geïntimeerde] is zijn vordering toch voor toewijzing vatbaar, omdat [geïntimeerde] in dit geding als lasthebber van [geïntimeerde] Oisterwijk Kliniek B.V. optreedt. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een daartoe strekkende lastgevingsovereenkomst in het geding gebracht (productie 16 memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel).
3.4
Naar het oordeel van het hof moet worden aanvaard dat [geïntimeerde] in dit geding optreedt als lasthebber van [A] Bovendien moet worden aanvaard dat dit geldt voor al hetgeen hij vordert met betrekking tot de kalenderjaren 2006, 2007, 2008 en 2009.
Het hof komt tot dit oordeel omdat de desbetreffende stellingen van [geïntimeerde] niet dan wel ontoereikend zijn bestreden. Het had op de weg gelegen van Boerhaave om op de desbetreffende stellingen van [geïntimeerde] te reageren, toen zij op haar beurt aan het woord kwam in het incidenteel beroep. Ook in het incidenteel beroep is immers de kwestie of [geïntimeerde] als haar contractspartner dient te worden beschouwd van betekenis. Nu verweer is uitgebleven, mag de desbetreffende stelling van [geïntimeerde] als onbestreden gelden.
Dat betekent dat Boerhaave met haar eerste grief het gelijk aan haar zijde heeft maar dat deze grief niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen. Grief 1 in het principaal appel faalt dus.
Consequentie is dat hierna voor het hof uitgangspunt is dat de voor dit geding relevante contractuele rechtsverhouding die tussen Boerhaave en [A] is.
Het hof zal geïntimeerde in het principaal appel tevens appellant in het incidenteel appel [geïntimeerde] blijven noemen. Wanneer het hof [geïntimeerde] in persoon bedoelt, zal het hof dit expliciteren.
3.5
Met haar tweede grief wil Boerhaave ingang doen vinden dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.13 van haar tussenvonnis de stelplicht van [geïntimeerde] zou hebben miskend. Het hof overweegt daarover het volgende.
Voor de vordering uit onverschuldigde betaling rust de stelplicht op Boerhaave. In zoverre kan haar grief geen succes hebben.
Voor de vordering tot nakoming van de verbintenis tot betaling uit hoofde van de overeenkomst van opdracht rust de stelplicht op [geïntimeerde]. Boerhaave hanteerde evenwel volgens haar eigen stellingen een declaratiesysteem dat eruit bestond dat zij maandelijks aan [geïntimeerde] een overzicht verstrekte van de door hem verrichte werkzaamheden en de daarbij horende vergoedingsbedragen. [geïntimeerde] had aldus de gelegenheid het overzicht van commentaar te voorzien; correcties werden verwerkt in het daaropvolgende maandoverzicht, aldus Boerhaave verder. Dat betekent dat [geïntimeerde] in de visie van Boerhaave voor de vaststelling van de omvang van wat hem toekwam afhankelijk was van haar administratie. Ingeval van onduidelijkheid behoort Boerhaave zich dan ook in te spannen om voor verheldering zorg te dragen met behulp van haar administratie.
In dit geding bestaan tussen partijen tal van geschilpunten over de werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft verricht en over hetgeen Boerhaave daarvoor aan [geïntimeerde] verschuldigd is geworden. [geïntimeerde] heeft daarin een gemotiveerd en met stukken gestaafd standpunt ingenomen. Boerhaave heeft dat standpunt op haar beurt gemotiveerd en met stukken gestaafd bestreden. Terecht heeft de rechtbank van Boerhaave verlangd dat zij met behulp van haar administratie zou bijdragen aan verheldering. Miskenning van de stelplicht van [geïntimeerde] houdt dat niet in.
Het hof laat verder daar dat [geïntimeerde] heeft betwist dat Boerhaave maandelijks zorg droeg voor overzichten.
De tweede grief van Boerhaave faalt.
3.6
De derde grief van Boerhaave berust op een onjuiste lezing van het bestreden eindvonnis. De rechtbank heeft verwoord dat het in haar bedoeling had gelegen dat partijen tezamen in kaart zouden brengen wat hen precies verdeeld houdt, opdat op die (geordende) basis verder zou kunnen worden beslist.
Het is partijen niet gelukt voor een dergelijk gezamenlijk uitgangspunt zorg te dragen. De totaallijst die Boerhaave bij akte van 16 november 2011 in het geding heeft gebracht, kan immers bezwaarlijk als zodanig gelden, omdat [geïntimeerde] voor die lijst en de inhoud daarvan geen verantwoordelijkheid heeft aanvaard.
Grief 3 in het principaal appel faalt.
3.7
De grieven 4, 5, 6 en 7 (gedeeltelijk) in het principaal appel en grief 1 in het incidenteel appel (gedeeltelijk) stellen de inhoud van de tussen Boerhaave en [geïntimeerde] gemaakte tariefafspraken aan de orde. Het debat van partijen heeft zich in dit verband vooral toegespitst op hetgeen [geïntimeerde] toekwam voor het toedienen van zogenoemde injectables (aquamid, pms, botox en esthelis).
3.7.1
[geïntimeerde] heeft aangaande de tariefafspraken die zouden gelden in hoger beroep (in afwijking van de inleidende dagvaarding) het volgende gesteld:
- voor operaties van patiënten die rechtstreeks bij Boerhaave klant werden ontving hij 24% van het verschil tussen de vergoeding die Boerhaave volgens haar prijslijst berekende aan haar patiënten en de kosten van de implantaten;
- voor operaties van patiënten die via [geïntimeerde] of diens website bij Boerhaave klant werden ontving [geïntimeerde] 34% van het verschil tussen de vergoeding die Boerhaave volgens haar prijslijst berekende aan haar patiënten en de kosten van de implantaten;
- gebruikte hulpmiddelen die [geïntimeerde] zelf aanleverde, werden door Boerhaave vergoed;
- voor het injecteren van aquamid ontving hij € 225,- per milliliter gebruikt product;
- voor het injecteren met pms, botox en esthelis ontving hij € 125,- per milliliter gebruikt product.
heeft met zoveel woorden bestreden dat hij deelde in het debiteurenrisico dat Boerhaave liep terzake van de door hem behandelde klanten. De tarievenlijst van Boerhaave was volgens [geïntimeerde] leidend voor zijn declaraties. Het door Boerhaave gekozen factuurbedrag noch eventuele door Boerhaave aan haar klanten verleende korting op haar tarieven regardeerde [geïntimeerde].
Ter ondersteuning van dit betoog heeft [geïntimeerde] gewezen op hetgeen hem in het kalenderjaar 2005 aan vergoedingen is betaald. Die betalingen zouden in overeenstemming zijn met de door hem gestelde tariefafspraken. Ook wil hij steun putten uit e-mailberichten van de echtgenote van een arts die in dezelfde periode voor Boerhaave werkzaam was en wel, zoals zijns inziens uit de mailberichten blijkt, op dezelfde vergoedingsbasis.
verwijt Boerhaave dat zij met ingang van 2006 de tariefafspraken eenzijdig in voor hem nadelige zin heeft willen veranderen, waaronder de invoering van een debiteurenrisico voor [geïntimeerde].
3.7.2
Volgens Boerhaave golden voor hetgeen zij diende te betalen voor de door [geïntimeerde] in haar kliniek uitgevoerde werkzaamheden de volgende tariefafspraken:
- voor operaties van patiënten die rechtstreeks bij Boerhaave klant werden, was Boerhaave verschuldigd 24% van het verschil tussen het bedrag dat zij factureerde aan haar klant, en de prijs van de gebruikte hulpmiddelen;
- voor operaties van patiënten die via [geïntimeerde] (en de Oisterwijk kliniek) bij Boerhaave klant werden, was Boerhaave verschuldigd 34% van het verschil tussen het bedrag dat zij factureerde aan haar klant, en de prijs van de gebruikte hulpmiddelen;
- voor het injecteren met aquamid, esthelis, pms respectievelijk botox van patiënten die rechtstreeks bij Boerhaave klant werden was Boerhaave verschuldigd 24% van het verschil tussen het bedrag dat zij factureerde aan haar klant, en de prijs van het te injecteren materiaal; per geïnjecteerde milliliter ontving [geïntimeerde] aldus € 102,80 voor het injecteren met aquamid, € 42,00 voor het injecteren met pms, € 102,80 voor het injecteren met botox en € 60,00 voor het injecteren met esthelis;
- voor het injecteren met aquamid, esthelis, pms respectievelijk botox van patiënten die via [geïntimeerde] (en de Oisterwijk kliniek) bij Boerhaave klant werden was Boerhaave verschuldigd 34% van het verschil tussen het bedrag dat zij factureerde aan haar klant, en de prijs van het te injecteren materiaal;
- gebruikte hulpmiddelen die [geïntimeerde] zelf aanleverde, werden door Boerhaave vergoed;
- [geïntimeerde] deelde in het incassorisico: ontving Boerhaave geen betaling van haar klant, dan behoefde Boerhaave niet aan [geïntimeerde] te betalen.
Boerhaave heeft benadrukt dat zij mocht rekenen met het factuurbedrag en niet met een vast tarief dat voor een behandeling gold, zodat een eventueel aan de klant verleende korting ook gevolgen had voor hetgeen aan [geïntimeerde] toekwam.
Voorts hadden [geïntimeerde] en Boerhaave volgens Boerhaave afgesproken dat als door [geïntimeerde] aangebrachte klanten werden beschouwd patiënten die door [geïntimeerde] naar Boerhaave werden verwezen nadat hij deze thuis dan wel in zijn eigen kliniek had gezien en die vervolgens in de kliniek van Boerhaave in Amsterdam werden behandeld. Het ligt volgens Boerhaave voor de hand dat deze categorie patiënten vanaf het moment dat [geïntimeerde] zijn eigen kliniek in Oisterwijk had opgericht, in december 2005, nog maar weinig voorkwam.
Voor haar standpunt wil Boerhaave steun putten uit hetgeen zij in de loop der jaren telkens als vergoeding aan [geïntimeerde] heeft betaald. Ook heeft zij erop gewezen dat het beeld dat oprijst uit de door [geïntimeerde] verstrekte cijfers te diffuus is om enige steun te bieden aan het door hem ingenomen standpunt.
Met behulp van productie F bij memorie van grieven in het principaal appel heeft Boerhaave betoogd dat zij aan [geïntimeerde] alles heeft betaald hetgeen zij overeenkomstig de geldende tariefafspraken was verschuldigd.
3.7.3
Het ligt op de weg van [geïntimeerde] om tegenover de gemotiveerde betwisting door Boerhaave het bewijs van de door hem gestelde tariefafspraken bij te brengen. Dat geldt in het bijzonder voor de onderdelen van de tariefafspraken, die omstreden zijn, te weten:
- dat de vergoeding voor operaties wordt berekend aan de hand van de prijs die staat in de prijslijst van Boerhaave;
- dat [geïntimeerde] voor het injecteren van aquamid, pms, botox en esthelis een vaste prijs ontvangt per gebruikte milliliter, te weten voor aquamid € 225,- en voor pms, botox en esthelis € 125,- per milliliter gebruikt product;
- dat de klant die via (de website van) [geïntimeerde] in contact komt met Boerhaave en zich daar laat behandelen, wordt beschouwd als een door [geïntimeerde] aangebrachte klant;
- dat [geïntimeerde] niet deelt in het debiteurenrisico van Boerhaave terzake van de door hem behandelde klanten.
heeft aangeboden door middel van getuigen bewijs te leveren van zijn stellingen. Het hof zal [geïntimeerde] de gelegenheid bieden om dat bewijs te leveren. Boerhaave zal tegenbewijs mogen leveren.
3.7.4
Tot slot wil het hof in dit verband opmerken dat uit het debat van partijen voortvloeit dat aan [geïntimeerde] ten minste toekomt het bedrag aan vergoeding dat voortkomt uit de door Boerhaave gestelde tariefafspraken. Zou [geïntimeerde] er niet in slagen het van hem verlangde bewijs te leveren, dan zal het hof de door Boerhaave gestelde tariefafspraken toepassen.
3.8
Na vaststelling van de toepasselijke tariefafspraken zal moeten worden onderzocht waartoe die afspraken tussen partijen leiden.
De inhoud van het partijdebat in aanmerking genomen kan na vaststelling van de toepasselijke tariefafspraken nog niet op alle vragen antwoord worden gegeven. Niet alleen resteert de kwestie welke relevante werkzaamheden [geïntimeerde] heeft verricht, ook moet worden onderzocht waartoe toepassing van de tariefaanspraken waarvan de gelding is aanvaard, leidt.
Het restant van grief 7 in het principaal appel en van grief 1 in het incidenteel appel alsmede grief 2 in het incidenteel appel stellen dergelijke vragen aan de orde. Partijen hebben, samengevat, meningsverschil over de volgende kwesties:
- welke werkzaamheden zijn door [geïntimeerde] ten behoeve van Boerhaave verricht?
- aan de hand van welke feitelijke bedragen moet de vergoeding worden berekend?
- welke kosten mogen in mindering strekken?
- op hoeveel klanten moet het 34%-tarief worden toegepast?
3.9
Het partijdebat naar aanleiding van deze vragen is breed uitgewaaierd. Partijen hebben over en weer behalve de hoofdvragen nog vele subvragen opgeworpen.
Het tekent zich dus af dat na vaststelling van de toepasselijke tariefafspraken het nodige onderzoek dient plaats te hebben, alvorens het hof een eindarrest kan wijzen.
Het ligt dan ook in de bedoeling van het hof om in aansluiting op de getuigenverhoren een comparitie van partijen te houden teneinde van gedachten te wisselen over een doelmatige voortgang van het geding. In dat verband wil het hof ook aandacht schenken aan de vooralsnog voorwaardelijk door [geïntimeerde] ingestelde, op artikel 843a Rv gestoelde vordering. Tevens wil het hof de gelegenheid van de comparitie benutten om te onderzoeken of en zo ja in hoeverre het resterende geschil in der minne kan worden opgelost.
3.1
Iedere verdere beslissing zal het hof aanhouden. De resterende grieven zal het hof in een volgende fase van het geding bespreken.

4. Slotsom

De grieven 1, 2 en 3 in het principaal appel falen.
De grieven 4, 5, 6 en 7 (gedeeltelijk) alsmede grief 1 in het incidenteel appel (gedeeltelijk) behoeven nader onderzoek.
De overige grieven blijven rusten.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van het bestaan van de door hem gestelde tariefafspraken, waaronder in het bijzonder
- dat de vergoeding voor operaties wordt berekend aan de hand van de prijs die staat in de prijslijst van Boerhaave;
- dat [geïntimeerde] voor het injecteren van aquamid, pms, botox en esthelis een vaste prijs ontvangt per gebruikte milliliter, te weten voor aquamid € 225,- en voor pms, botox en estellis € 125,- per milliliter gebruikt product;
- dat de klant die via (de website van) [geïntimeerde] in contact komt met Boerhaave en zich daar laat behandelen, wordt beschouwd als een door [geïntimeerde] aangebrachte klant;
- dat [geïntimeerde] niet deelt in het debiteurenrisico van Boerhaave terzake van de door hem behandelde klanten;
beveelt dat, indien [geïntimeerde] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. G.B.C.M. van der Reep daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op maandag 28 oktober 2013 om 9.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [geïntimeerde] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht
zijn –
uiterlijk op 24 september 2013 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van november/december 2013 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
bepaalt dat partijen in aansluiting op de getuigenverhoren rechtsgeldig vertegenwoordigd respectievelijk in persoon en vergezeld van hun raadslieden zullen verschijnen voor de hierboven door het hof benoemde raadsheer-commissaris voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en H. Koster en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 september 2013.