In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de stichting Ymere en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. Ymere had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] wegens het gebruik van een sociale huurwoning als huisartsenpraktijk. De kantonrechter had de vordering afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat [geïntimeerde] het gehuurde structureel als praktijkruimte gebruikte. Ymere ging in hoger beroep en voerde aan dat [geïntimeerde] de woning sinds 2000 als praktijkruimte gebruikte, wat in strijd was met de huurovereenkomst die het gebruik als woonruimte voorschreef.
Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat [geïntimeerde] de woning als praktijkruimte had gebruikt, onder andere door rapportages van Ymere en getuigenissen. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen als huurder niet was nagekomen en dat hij schadevergoeding moest betalen aan Ymere. Het hof wees de vordering tot schadevergoeding toe, tenzij [geïntimeerde] tegenbewijs kon leveren dat hij de woning als woonruimte had gebruikt. Het hof wees ook het beroep op verjaring door [geïntimeerde] af, omdat Ymere tijdig actie had ondernomen na kennisname van de schade. De zaak werd aangehouden voor het leveren van tegenbewijs door [geïntimeerde].