ECLI:NL:GHAMS:2013:2828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
200.119.678/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de vraag van schuld of schenking aan de ouders van de man

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen met elkaar zijn getrouwd. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin werd geoordeeld dat een bedrag van € 22.000,- dat de man van zijn ouders had geleend, als gemeenschapsschuld moet worden beschouwd. De vrouw betwistte deze kwalificatie en stelde dat het bedrag een schenking was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vrouw de helft van deze schuld moest voldoen, wat zij in hoger beroep aanvecht.

De man had in eerste aanleg bewijs geleverd van de lening door middel van een leenovereenkomst en bankafschriften die de overboekingen van zijn ouders aantonen. De vrouw voerde aan dat de betalingen van de ouders niet op de lening gebaseerd waren, maar op financiële ondersteuning die niet terugbetaald hoefde te worden. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat de betalingen geen lening waren en dat de man zijn stelling voldoende had aangetoond.

Het hof concludeerde dat de grieven van de vrouw falen en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over de kwalificatie van financiële transacties binnen de huwelijksgoederengemeenschap.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.119.678/01
zaaknummer rechtbank Haarlem : 185019/11-3050
beschikking van de meervoudige familiekamer van 10 september 2013
inzake
[…],
wonend te […].
APPELLANTE,
advocaat:
mr. S.C. de Langete Hoofddorp,
tegen:
[…],
wonend te […],
VERWEERDER,
advocaat:
mr. A.J.F. Manderste Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij beroepschrift dat is binnengekomen bij het hof op 7 januari 2013, in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Haarlem van 9 oktober 2012 met nummer 185019/11-3050.
De man op 22 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
Op 20 juni 2013 heeft een mondelinge behandeling van deze zaak plaatsgevonden. Daarbij waren beide partijen aanwezig, vergezeld van hun advocaten.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof (rechtsoverweging 2.4.7 van) de bestreden beschikking zal vernietigen en:
  • primair zal bepalen dat het bedrag van € 22.000,- geen gemeenschapsschuld en dat de vrouw niet het bedrag van € 11.000,- aan de ouders van de man behoeft te betalen,
  • subsidiair dat de man een bedrag van € 8.475,84 zal voldoen aan de ouders van de vrouw en dat de vrouw een bedrag van € 11.000,- aan de ouders van de man zal voldoen.
De man heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.

2.Feiten

Partijen zijn [in] 1999 in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. Bij beschikking van 20 december 2011 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. Deze is op 4 mei 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Beoordeling

3.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op de wijze als in de beschikking bevolen. De vrouw komt in hoger beroep op tegen de beschikking, doch uitsluitend voorzover het gaat om een schuld van partijen aan de ouders van de man, waarover de rechtbank in rechtsoverweging 2.4.7 van de bestreden beschikking heeft geoordeeld.
3.2
De man heeft in eerste aanleg gesteld dat tot de te verdelen huwelijksgemeenschap een schuld aan zijn ouders behoort ten bedrage van € 22.000,-. De vrouw meende dat sprake was van een schenking en niet van een lening. De rechtbank heeft het verweer van de vrouw verworpen en heeft geoordeeld dat het gaat om een schuld die tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoort, zodat de vrouw gehouden is de helft van de schuld te voldoen.
3.3
De man – op wie terzake de bewijslast rust – heeft zijn stelling onderbouwd door het overleggen van een leenovereenkomst tussen hem en zijn ouders. Hierin is overeengekomen dat de ouders aan de man een bedrag van € 22.000,- ter beschikking stellen door bijboeking op de rekening van de man per 14 januari 2010. In de overeenkomst is bepaald dat de lening uitsluitend is bedoeld voor het verlagen van de hypotheeklasten van de man en de vrouw en uitsluitend hiervoor is bedoeld. De overeenkomst is door de ouders en door de man ondertekend op 7 januari 2010. De man heeft voorts rekeningafschriften in het geding gebracht waaruit blijkt dat zijn ouders in de periode van 2 maart 2010 tot en met 31 mei 2011 regelmatig grote bedragen naar zijn rekening hebben overgeboekt. Het totaal van deze bedragen is € 23.240,-.
3.4
De man heeft de gang van zaken als volgt nader toegelicht. De huwelijksgoederengemeenschap van partijen kent een negatief saldo. Reeds in de periode 2009/2010 – toen partijen hadden besloten uit elkaar te gaan – waren er schulden. Partijen hebben in die periode met elkaar afgesproken dat zij ieder hun ouders zouden benaderen met het verzoek een lening van € 22.000,- te verstrekken. Het aldus geleende bedrag van € 44.000,- zou vervolgens worden gebruikt om de schuld aan Defam volledig af te lossen. De ouders van de man waren wel bereid deze lening te verstrekken, de ouders van de vrouw niet. De ouders van de man hebben de lening uiteindelijk – in afwijking van de leenovereenkomst – in gedeelten aan de man overgemaakt. Nu de ouders van de vrouw niet bereid bleken te zijn geld te lenen, kon de schuld aan Defam toch niet worden afgelost. De man heeft het geld van zijn ouders grotendeels besteed aan kosten van de huishouding, waaronder een achterstand in de betaling van de hypotheekrente van € 8.514,87. Toen de vrouw medio 2010 de echtelijke woning verliet, heeft zij niet langer daaraan bijgedragen. De man onderstreept dat op grond van de leningovereenkomst een bedrag van € 22.000,- is verstrekt.
3.5
De vrouw heeft de hiervoor geschetste achtergrond van de leningovereenkomst tussen de man en zijn ouders in grote lijnen bevestigd. Zij meent evenwel dat de betalingen van de ouders aan de man niet zijn gebaseerd op de leningovereenkomst, maar dat sprake is van “financiële ondersteuning” die niet behoeft te worden terugbetaald aan zijn ouders . De vrouw wijst op discrepanties tussen de leenovereenkomst en de werkelijke gang van zaken. Zo hebben de ouders meer dan het overeengekomen bedrag van € 22.000,- aan de man overgemaakt en is het bedrag niet in één keer maar in delen betaald. Het bedrag is ook niet aan de schuld aan Defam besteed, maar aan (bijvoorbeeld) vakanties en advocaatkosten.
3.6
Het hof is van oordeel dat is komen vast te staan dat de man met zijn ouders is overeengekomen dat hij een bedrag van € 22.000,- zou lenen; de vrouw heeft het bestaan van de leningovereenkomst ook niet betwist. Zij heeft slechts aangevoerd dat daaraan geen uitvoering is gegeven. Die stelling wordt evenwel verworpen. De vrouw heeft immers niet weersproken dat de ouders – na het sluiten van de overeenkomst – een bedrag van (meer dan) € 22.000,- aan de man hebben overgemaakt. Dat het zou gaan om “financiële ondersteuning” die niet hoeft te worden terugbetaald, is onvoldoende onderbouwd. In het bijzonder heeft de man voldoende toegelicht waarom er bij de uitvoering van de overeenkomst enigszins is afgeweken van hetgeen zijn ouders en hij aanvankelijk waren overeengekomen.
De omstandigheid dat – naar de vrouw stelt – de ontvangen bedragen niet zijn besteed aan de aflossing van schulden, maar aan andere doelen, ontneemt aan de betalingen van de ouders van de man nog niet het karakter van een lening.
De grieven 1 tot en met 4 falen dus.
3.7
De vrouw meent – subsidiair – dat de man ook dient mee te betalen aan de “financiële ondersteuning” ten bedrage van € 16.951,67, die de vrouw van haar ouders heeft ontvangen. Volgens haar dient de man de helft van dit bedrag aan haar ouders te betalen.
3.8
Het hof begrijpt dat de vrouw bedoelt te zeggen dat dit (negatieve) bedrag in de huwelijksgemeenschap valt, zodat dit ook in de verdeling behoort te worden betrokken. Zij heeft deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. De omstandigheid dat zij ten tijde van het huwelijk ter financiële ondersteuning een geldbedrag van haar ouders heeft ontvangen, is daarvoor niet voldoende. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw gehouden is dat bedrag aan haar ouders terug te betalen, bijvoorbeeld omdat zij met haar ouders een overeenkomst tot geldlening zou zijn aangegaan. Ook grief 5 faalt.
3.9
De slotsom is dat de grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven mrs. C.G. Kleene-Eijk, C.A. Joustra en W.J. van den Bergh, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2013.